Bij werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp (vv). Zo heet het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel.
Zo vind je het voorzetselvoorwerp
1. Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
2. Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
3. Kijk of het voorzetsel niet letterlijk gebruikt wordt.
4. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.
– Het handbalteam rekent komend seizoen op een plaats in de finale.
1. pv = rekent, ow = Het handbalteam, wg = rekent
2. ‘rekenen op’ is een vaste combinatie
3. het voorzetsel ‘op’ wordt niet letterlijk gebruikt
4. vv = op een plaats in de finale