This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
§3.3 De Grieks-Romeinse cultuur
Slide 1 - Slide
Programma
Voorkennis slaven & vrouwen (10 min)
Introductie paragraaf § 3.3 De Grieks-Romeinse cultuur (10 min)
Aan de slag met leerdoel 7 & 8 (20 min)
Afsluiting (10 min)
Slide 2 - Slide
a) Verklaar waarom Rome zoveel slaven kenden. (2p) b) Leg uit wat grootste verschil was tussen proletariers & de Romeinse elite. (1p)
Slide 3 - Open question
De consuls hadden het vetorecht. Maar wat hield het vetorecht in? (3.1 Verovering van een groot rijk)
A
Veto: ik verbied, tegenhouden van maatregelen.
B
Veto: ik vertrouw niemand, het volk manipuleren om op jou te gaan stemmen.
C
Veto: ik vertrouw, steun geven voor bepaalde maatregelen.
D
Veto: ik verover, andere landen bij het Romeinse Rijk inwijden.
Slide 4 - Quiz
Segesta, Sicilië
Pantheon, Rome
Slide 5 - Slide
a). Noem drie elementen uit de Griekse bouwkunst b) Leg uit waarom Romeinen in aanraking kwamen met de Griekse cultuur.
Slide 6 - Open question
H3. De Romeinen
3.3 De Grieks-Romeinse cultuur
7. Jij kunt vier kenmerken noemen die de Romeinen overnamen van de Grieken, maar jij kunt ook drie kenmerken noemen van de eigen Romeinse cultuur. (130-131)
- Leg uit hoe de Romeinen in contact kwamen met de cultuur van de Grieken.
- Noem vier onderdelen die de Romeinen van de Grieken overnamen.
- Noem vier eigen kenmerken uit de Romeinse cultuur.
- Leg uit wat bijzonder was aan het Romeinsrecht
8. Jij kunt uitleggen hoe de Romeinse cultuur zich verspreidde en welke gevolgen dit had voor de Germanen
- Hoe verspreid de Romeinse cultuur zich?
- noem de gevolgen voor de Germanen
Samenvatting in vijf regels van 3.3
Romeinen zagen overblijfselen in zuid-Italie en door verovering.
Bouwkunst, beeldhouwkunst, dichtkunst en religie
Keizers als goden
Kleding: de Toga
Gladiatorengevechten
Romeinsrecht: doordacht en uitgebreide wetgeving, golden voor het hele rijk
Door Romeinse veroveringen verspreid de cultuur zich over het gehele Romeinse rijk. De cultuur werd niet opgedrongen aan overwonnen volkeren.
Gevolgen voor Germanen:
Romeins schrift
Functies in Romeinse leger
Goden verering in tempels zoals de Romeinen deden.
Slide 7 - Slide
H3. De Romeinen
3.3 De Grieks-Romeinse cultuur
9. Ik kan uitleggen hoe het uiteenvallen van het Romeinse rijk een geleidelijk proces was.
- Leg uit met welke vier grote problemen het Romeinse rijk te kampen kreeg.
- Leg uit hoe west- en oost Romeinse rijk ontstond.
- Leg uit wat volksverhuizingen zijn en hoe deze zorgden voor de ondergang van het Romeinse rijk.
10. Jij kunt beschrijven hoe Oost-Romeinse rijk zich ontwikkelde vanaf de late oudheid
- leg uit wie de byzantijnen waren,
- Leg uit wat er gebeurd in de 4e eeuw, 11e eeuw en 1453
Samenvatting in vijf regels van 3.3
Leger te klein om nog de gehele grens te bewaken.
Om leger te kunnen betalen waren de belastingen heel erg hoog. Veel boeren konden dit niet betalen en trokken van hun land weg. Hierdoor liepen de belastinginkomsten ook terug.
De soldaten hadden een lange diensttijd, hierdoor werden ze heel trouw aan hun generaal in plaats van de keizer.
Machtsstrijd over de opvolging van de keizer;
Deze machtsstrijd over opvolging van de keizers leverde uiteindelijk een splitsing op in het Romeinse rijk; zo ontstond in 395 n. Cr. het West- en Oost-Romeinse rijk met elk hun eigen keizer.
Volksverhuizingen zijn: grote verplaatsing van volken uit noord- en Oost-Europa naar het zuiden en westen van Europa
nieuwe (Germaanse) volkeren trokken door het Romeinse rijk en trokken zich vaak niets aan van de keizer en stichtten
Byzantijnen waren; bewoners van het Oost-Romeinse rijk
4e eeuw: splitsing oost en west & iedereen Christelijk
11e eeuw: splitsing in de kerk tussen oost & west
1453: Oost-Romeinse rijk houdt op te bestaan
Slide 8 - Slide
§3.4 Het Christendom het Romeinse rijk
Slide 9 - Slide
H3. De Romeinen
3.4 Het Christendom in het Romeinse rijk
11. Ik kan met voorbeelden noemen wat het verschil is tussen monotheïstische en polytheïstische godsdiensten.