Herhalingsles grammatica H1 t/m H5

Révision année 1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Révision année 1

Slide 1 - Slide

Grammatica:
- het lidwoord
- werkwoorden "avoir" en  "être"
- werkwoorden op -er
- de ontkenning
- het bezittelijk voornaamwoord
- het bijvoeglijk naamwoord
- de telwoorden
- de kloktijden
- verleden tijd: "passé composé"

Grammatica H1 t/m H5:

- het lidwoord
- werkwoorden "avoir" en "être"
- werkwoorden op -er


Slide 2 - Slide

Koppel het juiste lidwoord aan de juiste omschrijving:
Dit lidwoord gebruik je bij zelfstandig naamwoorden die in het meervoud staan: 
..... livres
Dit lidwoord gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die mannelijk zijn: ..... cadeau
Dit lidwoord gebruik je bij zelfstandig naamwoorden die vrouwelijk zijn: ..... fête
Dit lidwoord gebruik je bij zelfstandig naamwoorden die beginnen met een klinker of stomme "h": ..... arbre
LA
LE
LES
L'

Slide 3 - Drag question

Schrijf het rijtje van avoir op

Slide 4 - Open question

Schrijf het rijtje van être op

Slide 5 - Open question

Geef de juiste vertaling:
Ik ben
A
il est
B
j'ai
C
je suis
D
tu as

Slide 6 - Quiz

Geef de juiste vertaling:
Wij hebben
A
on a
B
nous avons
C
nous sommes
D
vous avez

Slide 7 - Quiz

Geef de juiste vertaling:
U bent
A
vous êtes
B
nous sommes
C
on est
D
on a

Slide 8 - Quiz

Geef de juiste vertaling:
Zij hebben
A
Ils sont
B
Ils ont
C
Elles sont
D
Elles ont

Slide 9 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er
bijv. donner, aimer, parler, demander, etc.
Je                    -e
Tu                    -es
Il/elle/on         -e
Nous               -ons
Vous               -ez
Ils/elles           -ent
Werkwoord -er + uitgang 
Bijvoorbeeld:  
Ik geef - donner - donn -> je donne 

Wij spreken - parler - parl -> nous parlons 

Zij vragen - demander - demand 
 -> ils demandent 

Slide 10 - Slide

Combineer de juiste vertalingen.
Ik geef
Jij geeft
Zij geeft
Wij geven
Jullie geven
Zij geven
Je donne
Tu donnes
Elle donne
Nous donnons
Vous donnez
Elles donnent

Slide 11 - Drag question

Geef de juiste vertaling:
Jij praat
A
Tu parlez
B
Tu parles
C
Tu parle
D
Tu parlent

Slide 12 - Quiz

Geef de juiste vertaling:
Hij houdt van
A
il aiment
B
il aimes
C
il aime
D
il aimons

Slide 13 - Quiz

Questions?

Slide 14 - Slide

Ik beheers de grammatica
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll