This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Examentraining GT
Benodigheden:
pen
markeerstift
Neem deze ook mee tijdens je examen!!!
Slide 1 - Slide
Planning Les 1
Rustig aan!
Strategie 'voorspellen en verifiëren'
Begrijp de vraag!
Waar moet je lezen?
Markeer in de tekst
Signaalwoorden / Voegwoorden
Vraagsoorten
Slide 2 - Slide
Rustig aan!!!
Ga niet als een kip zonder kop beginnen!
Het examen is geen kansspel!
De tekst, de opmaak en de vragen geven
heel veel weg, zoek op de juiste manier
en je zult zien dat het niet zo
ingewikkeld is!
Slide 3 - Slide
Stap 1: Voorspellen en verifiëren
Titel en tussenkopjes
Afbeeldingen
Voorkennis gebruiken
Bekijk eerst in alle rust de tekst. Ga voor jezelf bedenken waarover de tekst gaat.
Hiermee heb je meestal al de grote lijn te pakken.
Hou die vast!
Slide 4 - Slide
Wovon handelt dieser Text denkst du?
Quelle: faz.net
A
Autos
B
Flügzeuge
C
Öl
D
Ökostrom
Slide 5 - Quiz
In diesem Artikel geht es um...
Quelle: bild.de
A
Boxen
B
Fußball spielen
C
Schlittschuhlaufen
D
Volleyball spielen
Slide 6 - Quiz
Was ist das Thema des Texts?
Quelle: krone.at
A
Bakterien in Kinder-Schokolade, auch in Österreich.
B
Kinder-Eier sind nicht gesund.
C
Man kann nur in Österreich noch Kinder-Schokolade kaufen.
D
Menschen lieben Kinder-Schokolade.
Slide 7 - Quiz
Der folgende Artikel handelt von...
A
Autos, die zu schnell fahren.
B
einem Verkehrsminister, der schnell fährt.
C
Tempolimit auf deutschen Autobahnen
D
zu wenig Protestschilder in den Dörfern
Slide 8 - Quiz
Begrijp de vraag!
Pas nadat je de grote lijn van de tekst bedacht hebt,
ga je de vraag lezen.
Als je de vraag niet begrijpt, zoek dan de woorden op die je nodig hebt!
Je gaat immers geen vraag beantwoorden die je niet snapt, toch?
Weet wat de vraag is voordat je gaat lezen!
Denk aan die kip!
Slide 9 - Slide
WAAR moet je lezen?
In de vraag wordt meestal aangegeven waar je naar het antwoord moet zoeken.
Als er staat in Alinea 3, dan moet het antwoord in alinea 3 staan. Gebruik dan geen informatie uit een andere alinea!
dus ook hier.... niet als die kip...
Slide 10 - Slide
In welke Alinea moet je het antwoord zoeken? In de Alinea die begint met....
A
Lars hat...
B
Seit einigen Jahren...
Slide 11 - Quiz
In welke Alinea moet je het antwoord zoeken? In de Alinea die begint met....
A
Lars hat...
B
Seit einigen...
C
Bevor er...
D
Wie war...
Slide 12 - Quiz
Markeer in de tekst!!!
Markeer TIJDENS HET LEZEN alle belangrijke dingen die je in de tekst tegen komt.
Markeer vooral de " : " (dubbele punten)
en
de signaal-/voegwoorden
HIERbij STAAN meestal DE ANTWOORDEN!
Slide 13 - Slide
Kijk altijd of je je antwoord in de tekst kunt onderstrepen.
Heb je een meerkeuzevraag en staat het niet zo in de tekst? Dan klopt het antwoord niet!
Bij beweringsvragen zal het kunnen betekenen dat deze bewering dus niet klopt.
Controlleer jezelf!
Beantwoord een vraag niet naar gevoel of met wat JIJ erover denkt! De tekst is leidend!!!
Slide 14 - Slide
Signalwörter ...
können eine Aufzählung angeben (opsomming)
können einen Gegensatz einleiten (tegenstelling)
können einen Grund einleiten (reden/oorzaak)
können etwas zeitliches angeben (tijd/volgorde)
können Ursachen mit Folgen verbinden (oorzaak/gevolg)
können eine Schlußfolgerung ziehen (conclusie)
können etwas betonen (benadrukken)
können etwas bestätigen (bevestigen)
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Welches Wort passt in die Lücke?: "Nach einem Besuch beim Tierarzt und ______ er gewaschen worden war, hat sich Poldi zuhause aber sofort wieder pudelwohl gefühlt."
A
da
B
weil
C
als ob
D
nachdem
Slide 17 - Quiz
Welches Wort passt im Text?: Mein Lieblingswitz? Ich kenne einen guten Witz, ______ den muss man hören, nicht lesen. Sonst ist er nicht witzig.
A
sonst
B
aber
C
deswegen
D
weil
Slide 18 - Quiz
Im San Giovanni-AddolorataKrankenhaus in Rom sprach der Papst allen Eltern Mut zu, ______ fünf der Babys in den zwölf Brutkästen befinden sich in einem kritischen Zustand und müssen künstlich beatmet werden.
A
denn
B
trotz
C
statt
D
und
Slide 19 - Quiz
Ich mache jetzt meine Hausaufgaben, ______ ich später Netflix schauen kann.