1 - Examentraining 4 GT

1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Examentraining GT
Benodigheden: 
  • pen
  • markeerstift

Neem deze ook mee tijdens je examen!!!

Slide 2 - Slide

Planning Les 1
  • Rustig aan!
  • Strategie 'voorspellen en verifiëren'
  • Begrijp de vraag!
  • Waar moet je lezen?
  • Markeer in de tekst
  • Signaalwoorden / Voegwoorden en dubbele punten :
  • Modale werkwoorden en hun betekenis
  • Vraagsoorten


Slide 3 - Slide

Rustig aan!!!
Ga niet als een kip zonder kop beginnen! 
Het examen is geen kansspel!
De tekst, de opmaak en de vragen geven 
heel veel weg, zoek op de juiste manier 
en je zult zien dat het niet zo 
ingewikkeld is!

Slide 4 - Slide

Stap 1: Voorspellen en verifiëren
  • Titel en tussenkopjes
  • Afbeeldingen 
  • Voorkennis gebruiken
Bekijk eerst in alle rust de tekst. Ga voor jezelf bedenken waarover de tekst gaat. 
Hiermee heb je meestal al de grote lijn te pakken.
Hou die vast! 

Slide 5 - Slide

Wovon handelt dieser
Text denkst du?
Quelle: faz.net 
A
Autos
B
Flügzeuge
C
Öl
D
Ökostrom

Slide 6 - Quiz

In diesem Artikel geht
es um...
Quelle: bild.de
A
Boxen
B
Fußball spielen
C
Schlittschuhlaufen
D
Volleyball spielen

Slide 7 - Quiz

Was ist das Thema
des Texts?
Quelle: krone.at
A
Bakterien in Kinder-Schokolade, auch in Österreich.
B
Kinder-Eier sind nicht gesund.
C
Man kann nur in Österreich noch Kinder-Schokolade kaufen.
D
Menschen lieben Kinder-Schokolade.

Slide 8 - Quiz

Der folgende Artikel
handelt von...
A
Autos, die zu schnell fahren.
B
einem Verkehrsminister, der schnell fährt.
C
Tempolimit auf deutschen Autobahnen
D
zu wenig Protestschilder in den Dörfern

Slide 9 - Quiz

Begrijp de vraag!
Pas nadat je de grote lijn van de tekst bedacht hebt, 
ga je de vraag lezen. 
Als je de vraag niet begrijpt, zoek dan de woorden op die je nodig hebt!
Je gaat immers geen vraag beantwoorden die je niet snapt, toch?
Weet wat de vraag is voordat je gaat lezen!

Denk aan die kip!

Slide 10 - Slide

WAAR moet je lezen?
In de vraag wordt meestal aangegeven waar je naar het antwoord moet zoeken.
Als er staat in Alinea 3, dan moet het antwoord in alinea 3 staan. Gebruik dan geen informatie uit een andere alinea!

dus ook hier.... niet als die kip...

Slide 11 - Slide

In welke Alinea moet je het
antwoord zoeken?
In de Alinea
die begint met....
A
Lars hat...
B
Seit einigen Jahren...

Slide 12 - Quiz

In welke Alinea moet je het
antwoord zoeken?
In de Alinea
die begint met....
A
Lars hat...
B
Seit einigen...
C
Bevor er...
D
Wie war...

Slide 13 - Quiz

Markeer in de tekst!!!
Markeer TIJDENS HET LEZEN alle belangrijke dingen die je in de tekst tegen komt.
Markeer vooral de " : " (dubbele punten)
en
de signaal-/voegwoorden

HIERbij STAAN meestal DE ANTWOORDEN!

Slide 14 - Slide


Kijk altijd of je je antwoord in de tekst kunt onderstrepen.

Heb je een meerkeuzevraag en staat het niet zo in de tekst? Dan klopt het antwoord niet!

Bij beweringsvragen zal het kunnen betekenen dat deze bewering dus niet klopt. (SNIDT=staat niet in de tekst, dus fout)

Controlleer jezelf! 
Beantwoord een vraag niet naar gevoel of met wat JIJ erover denkt! De tekst is leidend!!!

Slide 15 - Slide

Signalwörter ... 
  • können eine Aufzählung angeben (opsomming)
  • können einen Gegensatz einleiten (tegenstelling)
  • können einen Grund einleiten (reden/oorzaak)
  • können etwas zeitliches angeben (tijd/volgorde)
  • können Ursachen mit Folgen verbinden (oorzaak/gevolg)
  • können eine Schlußfolgerung ziehen (conclusie)
  • können etwas betonen (benadrukken)
  • können etwas bestätigen (bevestigen)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Welches Wort passt in die Lücke?:
"Nach einem Besuch beim Tierarzt und ______ er gewaschen worden war, hat sich Poldi zuhause aber sofort wieder pudelwohl gefühlt."
A
da
B
weil
C
als ob
D
nachdem

Slide 18 - Quiz

Welches Wort passt im Text?:
Mein Lieblingswitz?
Ich kenne einen guten Witz, ______ den muss man hören, nicht lesen. Sonst ist er nicht witzig.
A
sonst
B
aber
C
deswegen
D
weil

Slide 19 - Quiz

Im San Giovanni-AddolorataKrankenhaus in Rom sprach der Papst allen Eltern Mut zu, ______ fünf der Babys in den zwölf Brutkästen befinden sich in einem kritischen Zustand und müssen künstlich beatmet werden.
A
denn
B
trotz
C
statt
D
und

Slide 20 - Quiz

Ich mache jetzt meine Hausaufgaben, ______ ich später Netflix schauen kann.
A
weil
B
und
C
damit
D
oder

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

vraagsoorten zijn dus:
meerkeuze
invulvragen/gatentekst (Lückentext)
wel/niet of juist/onjuist
citeervragen
ordenvragen
open vragen

Slide 23 - Slide

Dit kun je vboorbereiden:
  • Leer de signaalwoorden en de voegwoorden
  • neem de "Falsche Freunde" nog eens door
  • Leer de modale werkwoorden in al hun vormen en vooral de betekenis!!!
 (müssen, sollen, mögen, dürfen, können, wollen)
en voor de rest?
oefenen, oefenen, oefenen!!!

Slide 24 - Slide

Dus.... DOEN!!!

Slide 25 - Slide