Herhalen thema 5 waarneming, regeling, gedrag

Herhalen thema 5
Waarneming, gedrag, regeling
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhalen thema 5
Waarneming, gedrag, regeling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen
- Voor elke paragraaf vragen beantwoorden (blauwe achtergrond)
- Korte herhaling per paragraaf (groen)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is:
waarnemen
A
Van iets uitgaan en zo tot een mening komen.
B
Een doordachte manier van de dingen doen.
C
Iets met je zintuigen (oren, ogen) opmerken.
D
Zo dicht langs iets gaan dat het je bijna raakt.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een prikkel
A
een elektrisch signaaltje door een zenuw
B
een verandering in de omgeving
C
een verandering in de omgeving die je kunt waarnemen
D
een elektrisch signaaltje door de zenuw die je kunt waarnemen

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Tekst
gezichts- zintuig
gehoor- zintuig
reuk- zintuig

tast- zintuig

smaak- zintuig
evenwichts-zintuig

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Waarnemen: Zet in de juiste volgorde
prikkel
zintuig
impuls
zenuw
hersenen
waarneming

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Waarnemen
Waarnemen:
  • Opnemen van informatie d.m.v. de zintuigen
  • Onbewust, de hele dag, elk moment

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zintuigen & prikkels
Geluid
Licht
Warmte
Kou
Druk
Aanraking
Geur
Smaak

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

De huid:

De huid bestaat uit verschillende onderdelen. In welk deel liggen je zintuigen in de huid?
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hoornlaag
Kiemlaag
Opperhuid
Lederhuid
Onderhuids bindweefsel

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

Hoe ruik je?
A
neus
B
neusslijmvlies
C
zintuigen
D
neusvleugels

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Waar liggen de smaakzintuigen?
A
Op de tong
B
In de hele mond
C
Op de tong behalve aan de achterkant van de tong
D
In kleine groeve die over de tong verdeeld zijn.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Zintuigen in je huid
Warmtezintuigen reageren als je huid iets aanraakt dat warmer is dan je huid.
Koudezintuigen reageren als je huid iets aanraakt dat kouder is dan je huid.
Drukzintuigen reageren als er op je huid wordt gedrukt.
Tastzintuigen reageren op een lichte aanraking van je huid.

Slide 13 - Slide

Met je tastzintuigen kun je waarnemen hoe voorwerpen aanvoelen, bijvoorbeeld glad, ruw, hard of zacht. De tastzintuigen liggen in tastknopjes.
Hoe ruik je?
  • Ruiken doe je met je ruikzintuig
  • Je ruikzintuig zit boven in het neusslijmvlies
  • Proeven begint met ruiken
  • Je neus waarschuwt je ook voor gevaarlijke stoffen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

smaakzintuig
  • Op de tong is het smaakzintuig
  • Over de tong lopen groeven
  • Hierin zitten smaakknopjes
  • In de smaakknopjes zitten smaakzintuigcellen
  • die herkennen: zoet, zuur, zout bitter en umami

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Oorschelp
Gehoorzenuw
Evenwichts-orgaan
Gehoorgang
Buis van 
Eustachius
Slakkenhuis
Gehoor-beentjes

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

welke onderdelen beschermen je ogen?
A
je wimpers
B
je wenkbrauwen
C
het hoornvlies
D
allemaal van de genoemde onderdelen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van de pupilreflex?
A
De hoeveelheid licht regelen die op het netvlies valt.
B
De hoeveelheid licht regelen die op het hoornvlies valt.
C
Ervoor zorgen dat er steeds een scherp beeld op het netvlies staat.
D
Ervoor zorgen dat er steeds een scherp beeld op het hoornvlies staat.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk onderdeel van je ogen breekt de lichtstralen die je ogen binnenkomen?
A
je pupil
B
het netvlies
C
de lens
D
de iris

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Als er licht in je ogen valt gaat het door een aantal onderdelen. Zet deze onderdelen in de juiste volgorde. Je begint met het onderdeel waar het licht als eerste doorgaat. Van links naar rechts neerzetten.
glasachtig lichaam 
hoornvlies 
pupil 
netvlies
Lens

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Iemand die 'bijziend' is die
A
kan dichtbij niet goed zien, veraf wel.
B
kan veraf niet goed zien, dichtbij wel.
C
ziet dingen die er niet zijn

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Oren

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Oog
  • Inwendig oog:
  • Onderdelen plus functie

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

pupilreflex
  • je kunt uitleggen hoe de pupilreflex werkt


Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Werking oog

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

welke cellen zijn zenuwcellen?
A
B
C
D

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Een zenuw is een bundel met uitlopers van zenuwcellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel:
  • hersenen
  • ruggenmerg
Zenuwen

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

-Je kunt de bouw van zenuwcellen en zenuwen beschrijven.
Het zenuwstelsel bevat miljoenen zenuwcellen

  • Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam en uitlopers

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat is gedrag?
A
Alles wat een mens of dier doet
B
Een verandering in de omgeving of in het lichaam
C
Opmerken van een verandering in de omgeving
D
Veranderen van gedrag na een prikkel

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Aangeboren of aangeleerd gedrag?
A
aangeboren gedrag
B
aangeleerd gedrag

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van aangeboren gedrag?
A
het volgen van de moeder
B
het vergroten van de overlevingskans
C
zorgen voor voedsel
D
het veroveren van een territorium (leefgebied)

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Sociaal gedrag is ...
A
gedrag tussen dieren
B
gedrag tussen mensen
C
aardig gedrag
D
gedrag tussen soortgenoten

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een waarde?
A
Je mag niet stelen
B
Iemand aanspreken met "u".
C
Je mag niet liegen
D
Eerlijkheid

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een norm?
A
Een gekke oom
B
Een straf als je iets fout hebt gedaan
C
Een gedragsregel
D
Iets dat je belangrijk vindt

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Hoe ontstaat gedrag?

  • Gedrag is alles wat mensen of dieren doen, ook slapen is gedrag.

  • Bij gedrag reageer je op prikkels. Prikkels zijn veranderingen in je omgeving (uitwendige prikkels) of in je lichaam (inwendige prikkels).

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Sociaal gedrag
Sociaal gedrag is gedrag van soortgenoten naar elkaar
Mensen en dieren hebben sociaal gedrag.

Een prikkel of handeling bij sociaal gedrag heet een signaal.

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn hormonen?
A
Stoffen die de werking van je hersenen regelen
B
Stoffen waar je ziek van wordt
C
Stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
D
Stoffen die je via medicatie moet innemen

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Adrenaline...
A
regelt de groei van beenderen
B
stimuleert het verteringsstelsel
C
zorgt voor de rijping van de eicel
D
heeft een snelle, kortdurende werking

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat maakt insuline?
En wat is het effect van insuline?
A
Alvleesklier - Glucose wordt omgezet in Glycogeen
B
Alvleesklier - Glycogeen wordt omgezet in Glucose
C
Schildklier - Glucose wordt omgezet in Glycogeen
D
Schilklier - Glycogeen wordt omgezet in Glucose

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Welk orgaan maakt glucagon?
En wat is het effect van glucagon?
A
Lever - glucose wordt omgezet in glycogeen
B
Lever - glycogeen wordt omgezet in glucose
C
Alvleesklier - glucose wordt omgezet in glycogeen
D
Alvleesklier - glycogeen wordt omgezet in glucose

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Eilandjes van Langerhans
Glucagon
Glucose
Insuline
Glycogeen
Hormoon die je bloedsuikerspiegel laat stijgen
Hormoon die je bloedsuikerspiegel laat dalen
Keten van glucose die opgeslagen is in de lever en spieren
Suiker
Hier worden de hormonen glucagon en insuline gemaakt

Slide 43 - Drag question

This item has no instructions

Bloedsuikerspiegel

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Bijnieren
  • Bijniermerg produceert adrenaline
  • Bij woede, angst of schrik: adrenaline
  • Kortdurende werking
  • Glucose stijgt
  • Hartslag stijgt
  • Ademfrequentie stijgt
  • Bloedvaten verwijden
  • Verteringsorganen geremd
  • Handelen onder grote spanning

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Leren voor de toets
5.1 t/m 5.6

Slide 46 - Slide

This item has no instructions