Der und ein-Gruppe

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

der- Gruppe und ein-Gruppe

door

tot

zonder

tegen

om

voor

bis

um

ohne

für

gegen

durch

uit

naar (personen)

van, door

na, naar

bij

sinds

met

von

zu

seit

nach

mit

bei

aus

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 1e naamval?

1. Onderwerp
2. Meewerkend voorwerp
3. Lijdend voorwerp

Hoe vind je het onderwerp in een zin ? 

Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin ?

wie/wat + gezegde + onderwerp

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin ?

Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

DER-Gruppe 

	m	v	o	mv
1	der Mann	die Frau	das Kind	die Kinder
3	dem Mann	der Frau	dem Kind	den Kinder n
4	den Mann	die Frau	das Kind	die Kinder

EIN-Gruppe 

	m	v	o	mv
1	ein Mann	eine Frau	ein Kind	keine Kinder
3	einem Mann	einer Frau	einem Kind	keinen Kinder n
4	einen Mann	eine Frau	ein Kind	keine Kinder

Oefenen met 1e, 3e en 4e naamval

Ich mache jeden Tag mit .... (de) iPad (o) die Hausaufgaben.

1. dem
2. den
3. der

Ich gebe .... (de) alten Frau (v) ein Geschenk.

1. die
2. der

Hast du gegen ....... (onze) Mannschaft (v) gespielt?

1. unseren
2. unser
3. unsere

Ich mache jeden Tag mit .... (mijn) iPad (o) die Hausaufgaben

1. meinem
2. meinen
3. meiner

Für ..... (zijn) Musik (v) interessiere ich mich.

1. seinen
2. seine
3. sein

Ohne ..... (jullie) Männer (mv) kann unsere Mannschaft nicht gewinnen.

1. eure
2. euren
3. euer
4. euere

......(haar) Musik (v) finde ich toll

1. Ihr
2. Ihre

Ich gebe .... (jouw) Oma (v) ein Geschenk.

1. deinem
2. deiner
3. deinen

Ich habe .... (mijn) Hausaufgaben (mv) nicht gemacht

1. meine
2. meinen
3. mein

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Ich schreibe _______ (mijn) Mutter einen Brief

Ich gebe meiner Schwester ______ (een) neues Buch.

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.