Voegwoorden (en, maar, want, omdat) herhaling

Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Herhaling
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Herhaling

Slide 1 - Slide

Vrijdag was het cultuurfeest, _____ mevrouw Demi had een afspraak.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 2 - Quiz

timer
3:00

Slide 3 - Slide

Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Herhaling

Slide 4 - Slide

Voegwoorden
Zinnen worden aan elkaar 'geplakt' met voegwoorden.
 

Voorbeelden van voegwoorden zijn: en, of, maar, want, dus, omdat, zodat, toen, als, zodra, terwijl, enz...

Slide 5 - Slide

Hermon en Qasem hadden vrijdag mooie kleding aan, ___ op school het cultuurfeest was.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 6 - Quiz

Mevrouw Demi is vrijdag wel op school, ____ het is taaldorp.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 7 - Quiz

Ik ga buiten zitten, ___ het is mooi weer.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 8 - Quiz

Gisteren was er geen hout op VIA, ___ de leerlingen van VIA deze week examen hebben.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 9 - Quiz

Ik houd van lezen __ van muziek luisteren.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 10 - Quiz

Ik ga goed leren voor de toetsweek, ___ ik graag goede resultaten wil halen.
A
maar
B
want
C
omdat
D
en

Slide 11 - Quiz

Nederland ____
A
en Duitsland zijn buurlanden.
B
en Spanje zijn buurlanden.
C
want dat is een mooi land.

Slide 12 - Quiz

Ik wil in Utrecht wonen,
A
omdat ik vind Utrecht een mooie stad.
B
want ik vind Utrecht een mooie stad.
C
maar ik vind Utrecht een mooie stad.

Slide 13 - Quiz

Ik vind dansen leuk,
A
want ik kan niet dansen
B
omdat ik niet kan dansen.
C
maar ik kan niet dansen.
D
en ik kan niet dansen.

Slide 14 - Quiz

De toets was makkelijk,
A
want ik goed heb geleerd.
B
omdat ik goed heb geleerd.
C
maar ik heb goed geleerd.

Slide 15 - Quiz

Ik ga graag naar een museum,
A
want ik houd van kunst
B
omdat ik van kunst houd.
C
maar ik ben vaak erg druk.

Slide 16 - Quiz

Spreken: maak de zin af.
Ik wil naar Portugal, want ________________________________________

Ik wil naar Portugal, omdat_______________________________________

Ik wil naar Portugal, maar________________________________________

Ik wil naar Portugal en ___________________________________________

Slide 17 - Slide

Klaar. Wat ga je nu doen?
  1. Maak de schrijfopdracht.
  2. Klaar? Leg de schrijfopdracht op het bureau.
  3. Ga DISK of LOWAN doen. 

Slide 18 - Slide