Nederlands P1 les 1 NN

Welkom bij Nederlands!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les:
- kun je vertellen wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
- kun je zeven verbanden en de signaalwoorden herkennen 
(zie schema op pagina 10)
- heb je opdr. 1 t/m 5 gemaakt

Slide 2 - Slide

De video in het kort
  • Tekstband = de samenhang tussen of binnen zinnen. Wat heeft de ene zin te maken met de andere zin?
  • Signaalwoord = een woord dat aangeeft om welk verband het gaat.

De volgende vragen gaan over de verbanden: 
1. conclusie, 2. oorzaak-gevolg en 3. reden.

Slide 3 - Slide

Welk woord is een signaalwoord?
Fantasyverhalen zijn volgens Anouk erg populair, omdat je even helemaal in een andere tijd laten leven, weg van het gewone alledaagse leven.
A
volgens
B
populair
C
omdat
D
weg

Slide 4 - Quiz

Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
A
conclusie
B
reden
C
oorzaak-gevolg

Slide 5 - Quiz

Welk ander signaalwoord geeft hetzelfde verband aan?
A
want
B
daarom
C
dus
D
als gevolg van

Slide 6 - Quiz

Welk woord is een signaalwoord?
We kunnen na het onderzoek van de samenwerkende bibliotheken dus zeggen dat fantasyboeken meer worden uitgeleend dan detectives.
A
dus
B
dat
C
meer
D
dan

Slide 7 - Quiz

Welk verband geeft dit woord aan?
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie

Slide 8 - Quiz

Welk ander signaalwoord geeft hetzelfde verband aan?
A
kortom
B
het gevolg is
C
doordat
D
dankzij

Slide 9 - Quiz

Welk woord is een signaalwoord?
Doordat er zo veel andere dingen te doen zijn, wordt er volgens onderzoekers door jongeren steeds minder gelezen.
A
doordat
B
andere
C
steeds
D
minder

Slide 10 - Quiz

Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
A
reden
B
conclusie
C
oorzaak-gevolg

Slide 11 - Quiz

Herhaling
1. Opsomming - opsommend verband
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en
2. Tijdsvolgorde (chronologie) - chronologisch verband
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
3. Tegenstelling - tegenstellend verband
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
4. Voorbeeld
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 12 - Slide

Welk ander signaalwoord geeft hetzelfde verband aan?
A
het gevolg is
B
concluderend
C
namelijk
D
al met al

Slide 13 - Quiz

Aan de slag
Maak nu opdracht 3 t/m 5 op pagina 12

Overleg zachtjes. De docent loopt rondes. Wanneer ik langsloop, kun je je vraag stellen.  

Slide 14 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les:
- kun je vertellen wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
- kun je zeven verbanden en de signaalwoorden herkennen 
(zie schema op pagina 10)

Slide 15 - Slide