2V Imparfait herhaling

De werkwoordtijd Imparfait noem je in het Nederlands:
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Onvoltooid verleden tijd
D
Voltooid verleden tijd
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

De werkwoordtijd Imparfait noem je in het Nederlands:
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Onvoltooid verleden tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 1 - Quiz

Werkwoordsvormen in de Imparfait stel je samen met een:
A
Onderwerp + persoonsvorm
B
Stam + Uitgang
C
Stam
D
Hele werkwoord

Slide 2 - Quiz

Hoe maak je de stam van een werkwoord in de Imparfait?
A
Hele werkwoord min er
B
Hele werkwoord min re
C
Nous vorm in de présent min ons
D
Hele werkwoord

Slide 3 - Quiz

De uitgangen van de Imparfait zijn:
A
e, es, e, ons, ez, ent
B
s, s, t, ons, ez, ent
C
onregelmatig
D
ais, ais, ait, ions, iez, aient

Slide 4 - Quiz

Welk woord in de zin bepaalt welke uitgang je moet gebruiken in de volgende voorbeelden:

1. Elle allait toujours en France.
2. Vous étiez à Paris.
A
1. aller 2. ^tre
B
1. Elle 2. Vous
C
1. toujours 2.à
D
1. France 2. Paris

Slide 5 - Quiz

Imparfait NF

(donner) zij (m) gaven

Slide 6 - Open question

Imparfait NF

(vendre) jij verkocht

Slide 7 - Open question

Imparfait NF

(faire) jullie deden

Slide 8 - Open question

Imparfait NF

(prendre) hij nam

Slide 9 - Open question

Imparfait NF

(vouloir) wij wilden

Slide 10 - Open question

Imparfait NF

(être) ik was

Slide 11 - Open question

Imparfait NF

(pouvoir) zij (m) mochten

Slide 12 - Open question

Imparfait NF

(sortir) zij ging uit

Slide 13 - Open question

Hoe heet Imparfait in het Nederlands?
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
voltooid verleden tijd
C
onvoltooid verleden tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 14 - Quiz