2324 Havo 1 Woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Vooraf

1. Filmportret ? = niet ingeleverd is een onvoldoende!
2. Inleveren opdracht gedicht - (12 februari a.s.)
3. Inleveren verwerkingsopdracht leesboek 2 - (7 maart a.s.)
4. Studieplanner in Magister!!

Woordsoorten

Aan het einde van de les

• Ken je de volgende woordsoorten: werkwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel.
• Kun je de woordsoorten (in een zin) herkennen en benoemen. 
• Kun je zelfstandig a.d.h.v. de woordsoorten zinnen formuleren.

Woordsoort - werkwoord

Een werkwoord is een woordsoort.

Het woord dat zegt wat iets of iemand doet of overkomt:

werkwoord.

(modale werkwoorden helpen het 'actieve' werkwoord in een zin)

Vervoegen:

Lachen - lach / lacht / lachen / lachte / lachten / gelachen / lachend.

Woordsoort - lidwoord

Een lidwoord is een woordsoort: 

Bepaald: de  - het              Onbepaald: een

Het lidwoord staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord, anders is het geen lidwoord:

1. Het is vandaag mooi weer!

2. Ik heb vandaag één hele grote fout gemaakt. ( aantal)

Woordsoort - zelfstandig naamwoord

Simpel gezegd is een zelfstandig naamwoord een woord dat mensen, dieren of dingen aanduidt. Ook (eigen)namen horen hierbij. Deze moeten met een hoofdletter. Je kunt er een lidwoord voor zetten.

NB Het gaat om alle dingen. Tastbaar: huis, schoen, meisje, school - niet-tastbaar: tijdsaanduiding (dag, week, ochtend) en  gevoelens (boosheid, liefde, vriendschap)

Woordsoort - bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap/kenmerk aan.

1. Het kan vóór het zelfstandig naamwoord staan:

De lieve, grappige en leuke leerling.

2. OF na het zelfstandig naamwoord staan:

De leerling is lief, grappig en leuk.

Woordsoort - voorzetsels

Een voorzetsel geeft de relatie tussen verschillende elementen in een zin aan.

! Soms lijkt een woord op een voorzetsel maar hoort het bij een werkwoord.

Uitslapen: Ik slaap vandaag uit.

Voorbereiden: Ik bereid de toets voor.

Woordsoort - voorzetsels

Kies het juiste woordsoort.

Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.

1. Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Voorzetsel (vz)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. Werkwoord (ww)

Kies het juiste woordsoort.

Ik fiets nog snel even naar de winkel.

1. Lidwoord (lw)
2. Zelfstandig naamwoord (zn)

Kies het juiste woordsoort.

Gisteravond heb ik een film gekeken.

1. Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Werkwoord (ww)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Kies de juiste woordsoort.

Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  

1. Werkwoord (ww)
2. Zelfstandig naamwoord (zn)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. Lidwoord (lw)

Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

1. Werkwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijke naamwoord
4. Lidwoord

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Werkwoord

Een 

het

de

denkt

spinnen

pauze

geheugen

toetje

toetsen

getekend

dans

Kies de juiste woordsoort.

De bakker heeft verschillende broden gebakken.

1. Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Lidwoord (lw)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. Werkwoord (ww)

Kies de juiste woordsoort.

Vanochtend heb ik één boterham gegeten.

1. Lidwoord
2. Geen lidwoord

Kies de juiste woordsoort.

Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!

1. Werkwoord (ww)
2. Zelfstandig naamwoord (zn)
3. Lidwoord (lw)
4. Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  

1. Lidwoord (lw)
2. Voorzetsel (vz)
3. Zelfstandig naamwoord (zn)
4. Werkwoord (ww)

Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit. 

1. Wel een voorzetsel
2. Geen voorzetsel

Kies de juiste woordsoort.

Ik heb veel te veel gegeten.

1. Zelfstandig naamwoord(zn)
2. Werkwoord (ww)

Lesdoelen behaald?

• Ken je de volgende woordsoorten: werkwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel.
• Kun je de woordsoorten (in een zin) herkennen en benoemen. 
• Kun je zelfstandig a.d.h.v. de woordsoorten zinnen formuleren.

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Die ogen van ....

1. jou
2. jouw

Dit zijn ........ ogen

1. jou
2. jouw

Deze tas is van ........

1. jou
2. jouw

Dat is ......... tas

1. jou
2. jouw

Een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets het bezit is van iemand of iets.

1. peroonlijk
2. bezittelijk

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.

1. persoonlijk
2. bezittelijk

‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.

1. persoonlijk
2. bezittelijk

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord

1. Hun
2. hen
3. mijn

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Welke zijn bezittelijk? (2)

1. Hun
2. hen
3. mijn

Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:

1. persoonljk
2. bezittelijk

Hij heeft haar fiets geleend.
Hij is een:

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Hij heeft haar fiets geleend.
Haar is een:

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

😒🙁😐🙂😃