Interactievaardigheden

Interactievaardigheden QUIZ

Herhaling van de 6 interactievaardigheden 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
InteractievaardighedenMBOStudiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Interactievaardigheden QUIZ

Herhaling van de 6 interactievaardigheden 

Slide 1 - Slide

Wat zijn de 4 pedagogische basisdoelen?
A
Autonomie - Competentie - Relatie - Normen & waarden
B
Veiligheid - Persoonlijke competenties - Sociale competenties – Autonomie
C
Relatie - Persoonlijk contact - Invloed – Competentie
D
Emotionele veiligheid - Persoonlijke competenties - Sociale competenties - Normen & waarden

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de 6 interactievaardigheden

Slide 3 - Open question

Leg het begrip sensitief uit

Slide 4 - Open question

Leg het begrip responsief uit

Slide 5 - Open question

Uit onderzoek naar het effect van complimenten op het zelfvertrouwen van kinderen blijkt dat kinderen onzeker worden van complimenten over hun talenten en eigenschappen. Leg uit waarom?

Slide 6 - Open question

Positief reageren is belangrijk. Leg uit waarom.

Slide 7 - Open question

Wat is respect hebben voor de autonomie?
A
Je helpt het kind met alles.
B
Het kind te laten experimenteren en zelf te laten doen.
C
Het kind te negeren wanneer iets niet lukt.
D
Het gevoel zelf invloed te hebben en keuzes mogen maken.

Slide 8 - Quiz

Hoe kun jij de autonomie stimuleren? Noem minimaal 3 manieren.

Slide 9 - Open question

Wat gebeurt er met een kind als het straf krijgt?
A
Het kind krijgt positieve gevoelens over zichzelf.
B
Het kind krijgt altijd negatieve gevoelens over de omgeving.
C
Het kind kan negatieve gevoelens over zichzelf krijgen.
D
Het kind kan gevoelens van onmacht, frustratie en onrecht ervaren.

Slide 10 - Quiz

Het is belangrijk regels positief te formuleren doordat het kind dan weet wat van hem verwacht wordt. Daarnaast zorgen regels voor duidelijk, houvast en voorspelbaarheid.
Geef aan welk van de volgende regels positief geformuleerd zijn.

A
Niet rennen op de gang.
B
Bij binnenkomst gaat de mobiel in de tas.
C
Iedereen gaat respectvol met elkaar om.
D
Wij slaan en bijten hier niet.

Slide 11 - Quiz

Geef aan welke van de volgende stellingen juist zijn:
A
Je kunt met kinderen van alle leeftijden gesprekjes voeren.
B
De eerste fase van de taalontwikkeling noemt men de voortalige fase en bestaat uit klanken maken en brabbelen.
C
In de basishouding bij praten en uitleggen werk je kindvolgend, hierbij is het kind niet gelijkwaardig aan jou.

Slide 12 - Quiz

Casus
Rens (5 jaar) krijgt zijn schoen niet goed aan. Hij is al een tijd aan het proberen, maar het wilt niet lukken. Hij wordt zo boos dat hij zijn schoen weggooit. Soms lukt het Rens zelf om zijn schoenen aan te doen en soms heeft hij hier nog hulp bij nodig. 

Welke interactievaardigheid kun je aan deze casus koppelen?

Slide 13 - Slide