v4 grammaire III

4v Le programme d'aujourd'hui

21/2
POSER UNE QUESTION 


  • Réviser Grammaire III = §11 Vragend voornaamwoord
  • Faire ex. 24a + 24b en classe

1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4v Le programme d'aujourd'hui

21/2
POSER UNE QUESTION 


  • Réviser Grammaire III = §11 Vragend voornaamwoord
  • Faire ex. 24a + 24b en classe

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

§11.1 Poser une question - met vraagwoord 
Je kunt in het Frans op 3 verschillende manieren een vraag maken met vraagwoord. Let op de plek van het vraagwoord:
  1.  vraagteken + vraagwoord (einde vd zin)
  2. vraagwoord + est-ce que + normale zin
  3. vraagwoord + inversie 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

§11.4+5 Het vraagwoord 'wat'
Het vraagwoord 'wat' heeft meerdere vertalingen. Welke je moet gebruiken, hangt o.a. af van de functie in de zin. 


'wat' + zijn (être)
quel(le)(s) + vorm van être
Quel est ton film préféré? 
'wat' als onderwerp 
qu'est-ce qui 
Qu'est-ce qui s'est passé? 
'wat' als lijdend voorwerp
que + inversie 
qu'est-ce que (que + est-ce que) 
Que cherches-tu
Qu'est-ce que tu cherches? 
voorzetsel + wat
voorzetsel + quoi 
À quoi penses-tu? 
Avec quoi est-ce que tu écris? 

Slide 8 - Slide

§11.2 Het vraagwoord 'wie'
'wie' als onderwerp
qui 
qui est-ce qui
Qui a fait ça?
Qui est-ce qui a fait ça? 
'wie' als lijdend voorwerp
qui
qui est-ce que
Qui as-tu vu? 
Qui est-ce que tu as vu? 
voorzetsel + wie
voorzetsel + qui 
À qui penses-tu?
Avec qui est-ce que tu travailles? 

Slide 9 - Slide

§11.3 Het vraagwoord 'welk(e)'
Het vraagwoord 'welk(e)' (gevolgd door een zelfstandig naamwoord) vertaal je met een vorm van quel
Zelfstandig nw.
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
quel
quelle
meervoud
quels
quelles

Slide 10 - Slide

Welke vraag is niet juist?
A
Tu as regardé cette série?
B
Est-ce que tu as regardé cette série?
C
As-tu regardé cette série?
D
As-t-tu regardé cette série?

Slide 11 - Quiz

Maak de volgende zin op drie manieren vragend: 'On peut entrer par cette porte.'

Slide 12 - Open question

au travail : 
faites exercice 24 a (en classe) et b

Slide 13 - Slide

timer
2:00
Welke Franse vraagwoorden ken je?

Slide 14 - Mind map

Welke vraagzin is niet juist?
A
Tu vas où?
B
Est-ce que tu vas où?
C
Où est-ce que tu vas?
D
Où vas-tu?

Slide 15 - Quiz

Maak de volgende vraag op nog twee andere manieren vragend: 'Ils arrivent quand?'

Slide 16 - Open question

Exercice 24A
Exercice 24A
1 quand = wanneer
2 quels = wat
3 qu’est-ce qui = wat
4 pourquoi (est-ce que) = waarom
5 quelle = welke
6 qui = wie
7 comment = hoe
8 qu’est-ce que = wat

Slide 17 - Slide

Exercice 24B
1 Comment vas-tu à l’école ? / Comment est-ce que tu vas à l’école ?
 Pourquoi ne vient-il pas avec nous ? / Pourquoi est-ce qu’il ne vient pas avec nous ?

2 a Qui est absent ? / Qui est-ce qui est absent ?
 b Qui as-tu invité ? / Qui est-ce que tu as invité ?

3 a quelle  /  b quels   / c quel  / d quelles

4 a qu’est-ce qui  / b qu’est-ce qui / c que  /  d qu’est-ce que  /  e qu’est-ce qu’

5 a avec Waar gaat u mee betalen, meneer?
 b à Waar denk je aan?
 c contre Waar protesteren ze precies tegen?

Slide 18 - Slide

Au travail ! 
Maintenant tout le monde fait :
  • ex. 24C 
  • ex. 24D (en duo : chaque duo écrit 5 phrases) 

Slide 19 - Slide

Evaluatie 1
Kun je nu antwoord geven op deze vragen?
Ik kan op drie manieren een zin vragend maken, namelijk:
1.
2.
3.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Evaluatie 2
Ik kan het Nederlandse woordje "WAT" vertalen met
1. Qu'est-ce qui als het de functie van ... heeft.
2. Qu'est-ce que als het de functie van ...heeft.

Slide 22 - Slide