je als bedrijf voor de inkoop hebt betaald en nu moet betalen aan de fiscus.
B
Wat je als bedrijf terug krijgt van de fiscus
C
je als bedrijf hebt ontvangen en nu moet betalen aan de fiscus.
D
Wat je als consument aan de fiscus moet betalen
1 / 35
next
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 4
This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Te betalen btw is de btw die......
A
je als bedrijf voor de inkoop hebt betaald en nu moet betalen aan de fiscus.
B
Wat je als bedrijf terug krijgt van de fiscus
C
je als bedrijf hebt ontvangen en nu moet betalen aan de fiscus.
D
Wat je als consument aan de fiscus moet betalen
Slide 1 - Quiz
Wat is geen directe belasting?
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschapsbelasting
C
BTW
Slide 2 - Quiz
Wat is een directe belasting?
A
Accijns
B
btw
C
inkomstenbelasting
D
subsidie
Slide 3 - Quiz
Wat zijn directe belastingen?
A
BTW (belasting over toegevoegde waarde)
B
Accijnzen (op alcohol, brandstof en tabak)
C
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
D
Invoerrechten
Slide 4 - Quiz
De btw is een directe belasting
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Wat is een andere naam voor de verlies- en winstrekening
A
Balans
B
Exploitatiebegroting
C
Resulatenrekening
D
liquiditeitsbalans
Slide 6 - Quiz
Wat is een exploitatiebegroting?
A
De verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode
B
De verwachte omzet en uitgaven in een bepaalde periode
C
De verwachte omzet en kosten in een bepaalde periode
Slide 7 - Quiz
In welke begroting kan je de waarde van je gebouw terugvinden?
A
Exploitatiebegroting
B
Investeringsbegroting
C
Financieringsbegroting
D
Liquiditeitsbegroting
Slide 8 - Quiz
Wat staat er op een exploitatiebegroting?
A
Kosten en opbrengsten
B
Kosten en ontvangsten
C
Uitgaven en opbrengsten
D
Uitgaven en ontvangsten
Slide 9 - Quiz
Welke maak je aan het begin van het jaar?
A
exploitatiebegroting
B
Eindbalans
C
Resultatenrekening
Slide 10 - Quiz
Welke kant van de exploitatiebegroting?
Debet
Credit
Huurkosten
IWO
Nettowinst
Omzet
Afschrijvingskosten
Nettoverlies
Opbrengst goederen
Slide 11 - Drag question
Kun je voorbeelden noemen van uitgaven op een exploitatiebegroting?
exploitatiebegroting alles wat je denkt te verdienen en uit te geven in 1 jaar.
Slide 12 - Open question
Wat is het verschil tussen de exploitatiebegroting en de winst/verliesberekening?
Slide 13 - Open question
De verkoopprijs inclusief btw is lager dan de verkoopprijs exclusief btw
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Btw is een voorbeeld van
A
directe belasting
B
indirecte belasting
C
meestal een directe belasting
D
meestal een indirecte belasting
Slide 15 - Quiz
Soms staat er bij een prijs "exclusief BTW". Zit er dan wel BTW of geen BTW in die prijs?
A
wel BTW
B
geen BTW
Slide 16 - Quiz
Het btw-bedrag dat een bedrijf ontvangt van zijn klanten moet:
A
Het bedrijf afstaan aan de belastingdienst
B
Het bedrijf terugvragen aan de belastingdienst
C
Het bedrijf bij de omzet meetellen
D
Het bedrijf verdelen over de werknemers
Slide 17 - Quiz
Bij welke benaming is de verkoopprijs exclusief btw?
A
Bruto verkoopprijs
B
Consumentenprijs
C
Netto verkoopprijs
D
Inkoopfactuurprijs
Slide 18 - Quiz
Valt het volgende product onder de 9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 19 - Quiz
De consumentenprijs is altijd exclusief BTW
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
BTW is een afkorting. BTW staat voor ...
A
belasting over de toenemende waarde
B
belasting tegen waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting over de toegevoegde waarde
Slide 21 - Quiz
Als het te vorderen btw-bedrag hoger is dan het te betalen btw-bedrag krijgt het bedrijf btw terug (terug te ontvangen btw)?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
De consumenten prijs is €67 (inclusief BTW), de BTW is 21%. Wat is de prijs zonder BTW?
A
€52,93
B
€55,37
Slide 23 - Quiz
Brutowinstmarge
A
Inkoopprijs = 100%
B
Verkoopprijs = 100%
Slide 24 - Quiz
Verkoopprijs € 100,- Brutowinstmarge 20% Bereken de inkoop(kost)prijs.
A
€ 80,-
B
€ 83,33
C
€ 64,-
D
€ 16,67,-
Slide 25 - Quiz
Wat is de verkoopprijs?
A
De inkoopprijs excl. brutowinstmarge
B
De inkoopprijs incl. brutowinstmarge
C
De prijs die je betaalt in de winkel
D
De prijs die een bedrijf betaalt aan zijn leverancier
Slide 26 - Quiz
Een ondernemer berekent een brutowinstmarge van 40%. De inkoopprijs van het te verkopen product bedraagt € 60,-. Hoeveel is de brutowinstmarge?
A
40
B
50
C
100
D
80
Slide 27 - Quiz
De brutowinstmarge is .......
A
een percentage van de verkoopprijs
B
een percentage van de omzet
C
een percentage van de btw
D
een percentage van de inkoopprijs
Slide 28 - Quiz
Waartoe leidt: inkoopprijs + brutowinstopslag?
A
Verkoopprijs inclusief BTW.
B
Inkoopprijs exclusief BTW.
C
Verkoopprijs exclusief BTW
D
Inkoopprijs inclusief BTW.
Slide 29 - Quiz
Wanneer er wordt gesproken over brutowinstopslag, dan is de inkoopprijs gesteld
A
% boven het 100
B
% onder het 100
C
100%
D
50%
Slide 30 - Quiz
Een ondernemer berekent een brutowinstopslag van 50%. De inkoopprijs van het te verkopen product bedraagt € 40,-. Het BTW percentage bedraagt 21%. Wat is de brutowinstopslag?
A
20
B
60
C
80
D
15
Slide 31 - Quiz
Bij de brutowinstopslag is de inkoopprijs 100%
A
Juist
B
Onjuist
Slide 32 - Quiz
Een loungeset heeft een consumentenprijs van €499. De btw is 21% en de brutowinstmarge is 30%. Wat is de inkoopprijs?
Slide 33 - Open question
Wat is het verschil tussen brutowinstopslag en brutowinstmarge?
Slide 34 - Open question
Van product A is de verkoopprijs € 12,-, de brutowinst is € 3,-. Hoeveel procent is de brutowinstmarge?