Klas 3du les 11, Leestekst blindevoetbal

Startopdracht
Ga naar: lessonup.app op je telefoon en doe mee met je eigen naam.


Ga nu zelf met een woordenboek de volgende sleepvragen maken

1 / 44
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Startopdracht
Ga naar: lessonup.app op je telefoon en doe mee met je eigen naam.


Ga nu zelf met een woordenboek de volgende sleepvragen maken

Slide 1 - Slide

1. anbieter
2. schmackhaft
3. hauptsächlich
4. mag
5. erbeuten
6. Zug
7. Taschen-klau
A. smakelijk
B. aanbieder
C. buitmaken
D. hoofdzakelijk
E. tasjes diefstal
trein
G. houden van

Slide 2 - Drag question

1. Schafskäse
2. ruhe
3. Zaun
4. klettern
5. Gärtner
6. Pflanze
A. tuinman
B. schapenkaas
C. plant
D. klimmen
E. rust
F. Hek

Slide 3 - Drag question

die Planung
Startopdracht
Blindenfußball
Video
haben/sein/werden
Examentraining
Ende!



Slide 4 - Slide

Text 4
Lange tekst; 

titel, ondertitel,afbeelding 

knip de tekst in stukjes, per vraag kijken wij naar de alinea. 

Slide 5 - Slide

Zoek het volgende woord in alinea 1:
geluid

Slide 6 - Open question

Zoek het volgende woord in alinea 1:
compenseren

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Wat past er op de open plek?
A. ein gutes Gehör
B. eine großes positivität
C. einen stark entwickelten Testsinn

Slide 9 - Slide

Alinea 1: open plek vraag 
Samen lezen en vertalen wij de zin: 

"Ihre fehlende Sehkraft können Blinde oft durch ..... ausgleichen."

Slide 10 - Slide

Wat past er op de open plek?
A
ein gutes Gehör
B
eine großes positivität
C
einen stark entwickelten Tastsinn

Slide 11 - Quiz

Absatz 2; open vraag 
Hoe verklaart Till dat zijn vrienden in dit soort situaties minder moedig zijn dan hij?

Ga zoekend lezen: zoek het woord moediger in de tekst. 

Slide 12 - Slide

Wat is het Duitse woord voor moediger?

Slide 13 - Open question

Absatz 2; open vraag 
Hoe verklaart Till dat zijn vrienden in dit soort situaties minder moedig zijn dan hij?

Ga zoekend lezen: zoek het woord moediger in de tekst. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Hoe verklaart Till dat zijn vrienden in dit soort situaties minder moedig
zijn dan hij?

Slide 16 - Open question

Invulvraag alinea 3:
Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?
.
A. aber (=maar)
B. denn (=want)
C. oder (=of)

Slide 17 - Slide

Alinea 3: open plek vraag 

Slide 18 - Slide

Vertalingen
  • nicht
  • drauflosrennen

  • Straßenverkehr
  • Unfall
.
  • niet
  • zomaar rennen (zonder doel
  • straatverkeer/verkeer
  • ongeval

Slide 19 - Slide

Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?
Welk woord past op de open plek?
A
aber (=maar)
B
denn (=want)
C
oder (=of)

Slide 20 - Quiz

Wie nemen er behalve blinden nog meer deel aan blindenvoetbal?
   

Ga zoekend lezen: welke mensen doen nog meer mee? 
Beantwoord in het Nederlands

Slide 21 - Slide

Wie nemen er behalve blinden nog meer deel aan blindenvoetbal?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Grammatik haben, sein & werden
pers. vnw
haben
sein
werden
ich 
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
timer
3:00

Slide 25 - Slide

Grammatik haben, sein & werden
pers. vnw
haben
sein
werden
ich 
habe
bin
werde
du
hast
bist
wirst
er/sie/es
hat
ist
wird
wir
haben
sind
werden
ihr
habt
seid
werdet
sie/Sie
haben
sind
werden

Slide 26 - Slide

Arbeitsblatt
Ga nu voor jezelf in stilte het werkblad van haben, sein en werden maken.

Fertig?
Begin aan de woordzoeker
timer
6:00

Slide 27 - Slide

haben
  1. hat
  2. haben
  3. habe
  4. habt
  5. hat
sein
1. ist
2. sind
3. bin 
4. ist
5. bist

Slide 28 - Slide

werden
1. wirst
2. werden
3. wird
4. werden
5. werde
haben/sein/werden
  1. werde
  2. habt
  3. seid
  4. haben
  5. wirst
  6. bist
  7. ist
  8. hast 

Slide 29 - Slide

werden
werden    1. Ich            morgen 16 Jahr.
haben      2.             ihr Hunger?
sein          3. Ihr              in der Schule.
haben       4. Wir              Verspätung.
werden    5. Du              morgen um 9 Uhr                                erwartet.
sein          6. Wo             du gestern gewesen?
sein           7. Paul              jetzt am Bahnhof.
haben       8.             du viel Hausaufgaben?

haben/sein/werden
  1. werde
  2. habt
  3. seid
  4. haben
  5. wirst
  6. bist
  7. ist
  8. hast 

Slide 30 - Slide

Examentraining
Open je werkboek op blz. 90
Open je tekstboek op blz. 155

Lees en maak opdracht 73. sla voor nu 1A over

Fertig? ga verder naar opdracht 75 en dan 74
timer
3:00

Slide 31 - Slide

S. 155

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Examentraining
Open je werkboek op blz. 90
Open je tekstboek op blz. 155

Lees en maak opdracht 73. sla voor nu 1A over

Fertig? ga verder naar opdracht 75 en dan 74
timer
3:00

Slide 34 - Slide

Lesen
Lees de vragen van
opdracht 75 in je werkboek.
Lees daarna de teksten op blz. 86 van je tekstboek en beantwoorde de vragen.

Fertig? maak Opdracht 74

Slide 35 - Slide

Waarover gaat Tekst 1?
A
Over de vraag waarom er zo veel eieren worden ingevoerd.
B
Over de vraag wat de informatie op het ei over dat ei zegt.
C
Over de vraag wat er het eerst was: de kip of het ei

Slide 36 - Quiz

Als je op de calorieën let, moetje geen ijs eten.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Er is ook caloriearm ijs op de markt.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Perzikijs bevat minder calorieën dan bananenijs.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Woordenboekrace

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide