10. Klasse Kapitel 5.4. Grammatik C

 Willkommen bei Deutsch
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

Items in this lesson

 Willkommen bei Deutsch

Slide 1 - Slide

Thema?
..., die
..., der

Wie nennt man diese Wörter?

Slide 2 - Slide

In deze les leer je over  het betrekkelijk voornaamwoord of Relativpronomen.

Doel:  Je kan het  Relativpronomen in de juiste naamval toepassen.

Slide 3 - Slide

Welk woordje hiernaast is het Relativpronomen?

Slide 4 - Open question

Wat is het verschil tussen aanwijzend, betrekkelijk en persoonlijk voornaamwoord?

Slide 5 - Slide

Dort sitzt ein Hund (m). 
Ich habe ihn gestern gesehen. 
Dort sitzt ein Hund (m).  Den habe ich gestern gesehen.
aanwijzend (Demonstrativpronomen)
betrekkelijk
(Relativpronomen)
persoonlijk
(Personalpronomen)
Dort sitzt ein Hund (m), den ich gestern gesehen habe.

Slide 6 - Drag question

Leg in eigen woorden het verschil tussen een aanwijzend, betrekkelijk en persoonlijk voornaamwoord uit. Gebruik zo nodig je grammatica handboek nr 27 & 30.

Slide 7 - Open question

Conclusie
  • Betrekkelijk: woord uit bijzin verwijst naar een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin.   
  • Aanwijzend: verwijst naar een bepaalde persoon of iets wat eerder is genoemd
  • De rijtjes voor beide zijn hetzelfde!

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Uit de zin 'Der Mann, den du gesehen hast, ist mein Onkel.' maak je van 'den du gesehen hast' een hoofdzin. Hoe luidt die?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Ø 
dessen
den
dem
dem
die
der
die
der
dessen
das
deren
denen
deren

Slide 12 - Drag question

Anwendung (toepassing)
Öffne jetzt Na Klar! auf S. 219/ Handbuch 30&64  
und verwende das Schema!

Slide 13 - Slide

Stappenplan
  1. Naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin bepalen
  2. Naar welk woord in de hoofdzin verwijst het?
  3. Geslacht van het woord bepalen en juiste vorm invullen!

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Hoe luidt het betrekkelijk voornaamwoord in de zin: Der Mann, mit (wie) ... ich redete, ist mein Lehrer.
A
der
B
dessen
C
dem
D
den

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Vul in: Der Schüler, auf ... ich lange warten musste, ist immer zu spät.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Video

Vul in: Die Frau, (wier) ... Sohn in München wohnt, kommt aus Berlin.
A
die
B
deren
C
der
D
denen

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

Das Bild, ..... du gekauft hast, ist sehr schön.
A
der
B
dem
C
das
D
des

Slide 23 - Quiz

Das Mädchen, mit ..... ich in der Tanzstunde gehe, ist meine Freundin.
A
die
B
dem
C
der
D
das

Slide 24 - Quiz

Die Kinder, ..... der Weihnachtsmann nichts schenkte, waren sehr traurig.
A
die
B
deren
C
denen
D
dessen

Slide 25 - Quiz

Die Bücher, ..... da auf dem Tisch liegen, habe ich noch nie gelesen.
A
den
B
die
C
der
D
denen

Slide 26 - Quiz

Gerhard erzählt von seinem Schwager Hans, ..... er sehr bewundert, hat er viele Bergtouren gemacht .
A
dem
B
der
C
den
D
des

Slide 27 - Quiz

Hoe goed begrijp je het Relativpronomen?
Ich verstehe ...
A
gar nichts
B
ein bisschen
C
großteils
D
ALLES

Slide 28 - Quiz

.. und jetzt die Aufgaben!


Mache auf Na Klar online: 
  • Kapitel 5 - Lektion 4 Aufgabe
    32, 33 (+ Handbuch 30 & 64)
  • Kapitel 5 - Lektion 2 Aufgabe 20


Slide 29 - Slide

Doelen bereikt?
1. Ken je het schema?
2. Waarvoor heb je het woord, waarop het betrekkelijk voornaamwoord terugslaat, nodig?
3. Hoe bepaal je vervolgens de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 30 - Slide