Vouloir/Pouvoir

Onregelmatige werkwoorden


In deze LessonUp herhalen we avoir en être 
+
we leren twee nieuwe werkwoorden
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Onregelmatige werkwoorden


In deze LessonUp herhalen we avoir en être 
+
we leren twee nieuwe werkwoorden

Slide 1 - Slide

Planning
1. Lire : Misen en route
Maak op learnbeat opdr. LB 2.2 A en B
Lees pag 54 (moeilijke woorden op de volgende slide)

3. Opdrachten 3,4,5 en 6 maken uit je boek in je schrift.

Slide 2 - Slide

vocabulaire bij tekst pag 54unité2
Pourquoi: waarom
courir : lopen/rennen
c'est-à-dire: dat wil zeggen
haut: hoog
mon rève: mijn droom
inoubliable: onvergeetlijk
faire partie de: deel uitmaken van

Slide 3 - Slide

vouloir en pouvoir
We beginnen met deze werkwoorden 

Leerdoelen: 
je kunt na deze les vragen of je iets mag/ kunt of wilt
je weet wat vouloir en pouvoir betekenen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

'vouloir' betekent...

Slide 8 - Open question

'pouvoir' kan twee vertalingen hebben in het Nederlands; welke?

Slide 9 - Open question

In je werkboek vind je het overzicht terug bij 
Unité  2 - Grammaire 1 page 57


Slide 10 - Slide

je veux
A
ik wil
B
ik kan
C
jij wil
D
jij kan

Slide 11 - Quiz

nous pouvons
A
wij willen
B
wij kunnen
C
wij mogen
D
wij hebben

Slide 12 - Quiz

zij wil
A
elle peut
B
elle veut
C
elle peux
D
elle veux

Slide 13 - Quiz

u kan
A
nous voulons
B
nous pouvons
C
vous voulez
D
vous pouvez

Slide 14 - Quiz

hij kan

Slide 15 - Open question

jullie willen

Slide 16 - Open question

zij mogen

Slide 17 - Open question

vertaal: Mag ik televisie kijken?
A
Je veux regarder la télé?
B
Je peux regarder la télé?
C
Je veux la télé regarder?
D
Je peux al télé regarder?

Slide 18 - Quiz

Let op!
Na 'vouloir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van vouloir.

Je veux manger une glace.
Ik wil een ijsje eten.

Slide 19 - Slide

vertaal: zij wil in het zwembad zwemmen
A
elles veulent nager dans la piscine.
B
elle veut nager dans la piscine.
C
ils veulent nager dans la piscine.
D
il veut nager dans la piscine.

Slide 20 - Quiz

Let op!
Na 'pouvoir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van pouvoir.

Je peux acheter une glace.
Ik mag een ijsje kopen.

Slide 21 - Slide

zij willen
A
ils voulent
B
ils veulent

Slide 22 - Quiz

jij kan

Slide 23 - Open question

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

andere onregelmatige werkwoorden


je hebt al andere onregelmatige werkwoorden geleerd:
avoir - être
aller - faire

Ken je ze nog?

Slide 25 - Slide

ik heb
A
j'ai
B
je suis
C
je fais
D
je vais

Slide 26 - Quiz

tu peux
A
jij wil
B
jij kan
C
jij doet
D
jij bent

Slide 27 - Quiz

il veut
A
hij is
B
hij wilt
C
hij maakt
D
hij heeft

Slide 28 - Quiz

nous sommes
A
wij hebben
B
wij zijn

Slide 29 - Quiz

vous pouvez
A
jullie kunnen
B
jullie willen

Slide 30 - Quiz

avoir
être
pouvoir
vouloir
zijn
hebben
willen
kunnen

Slide 31 - Drag question

Ik kan 2 zinnen maken met pouvoir/vouloir en woorden uit de apprendres.
0100

Slide 32 - Poll

In hoeverre is dit voor jou behaald?

"je kunt na deze les vragen of je iets mag/ kunt of wilt"
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik vond dat er veel verschillende opdrachten waren
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Wat vonden jullie van de les??
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Ik wil vaker dat de les op deze manier gegeven wordt.
0100

Slide 36 - Poll

Les devoirs
Maak de opdrachten bij grammaire 1 (Unité 2)
Maken: 8A, 8B, 8C, 8D, 8 E
Apprendre 3 leren

Slide 37 - Slide