OPG unit 73, 74 Adverbs

What are adverbs?
Wat zijn bijwoorden?
1 / 22
next
Slide 1: Mind map
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2,3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

What are adverbs?
Wat zijn bijwoorden?

Slide 1 - Mind map

Slide 2 - Slide

Wat valt je op aan de 'adverbs'?

Slide 3 - Open question

What is an adverb?
Een 'adverb' (bijwoord) is een omschrijvend woord dat iets zegt over een 'verb'(werkwoord)  

bijvoorbeeld: I  can sing beautifully

Slide 4 - Slide

Hoe maak je een adverb?
door +ly te plakken
bijvoorbeeld:
That music is loud --> He is talking loudly
Please be quiet. --> and whisper quietly

Slide 5 - Slide

Spellingsuitzonderingen!
  • woord eindigt op -le  ->   -ly            terrible -> terribly  

  • woord eindigt op medekl.+y    ->    -ily            easy -> easily  

  • woord eindigt op -ic -> -ically            fantastic -> fantastically 

Slide 6 - Slide

nog meer uitzonderingen 
Goed :        good – goodly    well 
hard :       hard – hardly     hard 
Snel :          fast – fastly     fast 
laag :          low– lowly     low 
lang :          long – longly     long

Slide 7 - Slide

Adverbs of frequency
I never (0%) smoke. 
I hardly ever (5%) play tennis. 
I rarely (10%) skie. 
I sometimes (30%) go for a run. 
I often (70% go to the gym. 
I normally (80%) wake up at 7. 
I usually (90%) cycle to work. 
I always(100%) have coffee for breakfast. 

Slide 8 - Slide

Dus
adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 9 - Quiz

What does an adverb do? Wat doet ie?
A
Zegt iets over een werkwoord
B
Zegt iets over de persoon
C
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Zegt iets over de tijd

Slide 10 - Quiz


She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 11 - Quiz

She is a ... girl.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 12 - Quiz

Yesterday we played very ...
A
bad
B
badly
C
worse
D
worst

Slide 13 - Quiz

My brother plays the guitar very ...
A
good
B
well

Slide 14 - Quiz

My grandmother drives very ...
A
careful
B
carefully

Slide 15 - Quiz


She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 16 - Quiz

He shut the door very ...
A
angry
B
angrily

Slide 17 - Quiz

Bijwoorden (adverbs) zeggen dus iets over de manier waarop iets gebeurt.
Deze woorden eindigen meestal op;
A
-ship
B
-ness
C
-ly
D
-ty

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Hij drinkt altijd koffie.

Slide 19 - Open question

Vertaal: Hij is bijna nooit te laat.

Slide 20 - Open question

Welke onderdeel snap je beter?
A
adverbs (-ly)
B
adverbs of time (usually, etc)

Slide 21 - Quiz

Snap je het al een beetje? Goed bezig!

Slide 22 - Slide