Duidelijk maken (feiten, argumenten) – (to make clear)
Illustreren (voorbeeld) – (to illustrate)
Benadrukken (argumenten, reden) – (to emphasize)
Tegenspreken (tegenstelling, afzwakking) – (to contradict)
Analyseren (feiten, uitwerking) – (to analyze)
Uitwerken (uitbreiding, opsomming) – (to work out)
Ondersteunen (positief) – (to support)