This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Waar staat de afkorting BHV voor?
A
Brandhulpverlening
B
Bedrijfshulpverlening
C
Bedrijfsmaatschappelijke hulpverlening
D
Beroepshulpverlening
Slide 1 - Quiz
Bij het schoonmaken werk je altijd van
A
beneden naar boven
B
boven naar beneden
Slide 2 - Quiz
Je werkt ook van
A
schoon naar vuil
B
vuil naar schoon
Slide 3 - Quiz
Als je vingerafdrukken op het raam wilt schoonmaken, wat kun je dan het beste gebruiken?
A
allesreiniger
B
groene zeep
C
glasreiniger
Slide 4 - Quiz
Voor het schoonmaken van een harde vloer kun je het beste gebruik maken van een
A
stofzuiger
B
stofwisser
C
bezem
Slide 5 - Quiz
Voor het desinfecteren van een oppervlakte, zoals de verschoontafel, kun je het beste gebruik maken van
A
een allesreiniger
B
warm water
C
een desinfectiemiddel
Slide 6 - Quiz
In een speelruimte van de kinderopvang ruikt het muf en vochtig. De pedagogisch medewerker
A
zet een vochtslurper neer.
B
zet een raam open.
Slide 7 - Quiz
Een ontruimingsplan wordt
A
vrijwillig opgesteld.
B
verplicht opgesteld.
Slide 8 - Quiz
Protocollen voor ontruiming zijn aanwezig
A
op alle groepen
B
in de directiekamer
Slide 9 - Quiz
Jochem (3 jaar) klimt op de tafel en wil eraf springen. Hij glijdt uit en valt met zijn achterhoofd op de punt van het fornuisje. Hij heeft een gapende (1 cm breed) hoofdwond die flink bloedt. Hoe kun je voorkomen dat Jochem in deze situatie zo'n hoofdwond krijgt?
A
De ARBO-dienst inschakelen.
B
Dat kan niet, omdat overal wel wat gebeurt.
C
Het fornuisje voorzien van afgeronde hoeken.
D
Hem verbieden om op een tafel te klimmen.
Slide 10 - Quiz
Een pedagogisch medewerker maakt voeding klaar voor de kinderen. Een goede persoonlijke hygiëne is dan belangrijk. Wat zijn voorbeelden van persoonlijke hygiëne?
A
Maak het aanrechtblad schoon.
B
Draag lang haar in een staart.
C
Houd de vuile vaat gescheiden van de schone vaat.
D
Zorg voor korte en schone nagels.
Slide 11 - Quiz
Om een ruimte goed schoon te maken, hanteer je een aantal basisregels.
A
Je moet eerst droog en daarna nat schoonmaken.
B
Je moet eerst nat en daarna droog schoonmaken.
Slide 12 - Quiz
Wat maak je dagelijks schoon?
A
De binnenkant van een gesloten kast
B
De tafel waar de kinderen aan spelen
C
De verschoonhoek en commode
D
De binnenkant van een open kast
Slide 13 - Quiz
Wat maak je maandelijks schoon?
A
De vloer van de groepsruimte
B
De verschoonhoek en commode
C
De koelkast
D
De box
Slide 14 - Quiz
Ieder bedrijf heeft een ontruimingsplan, ook scholen en kinderopvangorganisaties. Wat staat er onder andere in een ontruimingsplan voor een kindercentrum?
A
De vluchtroute(s).
B
Wanneer de blusapparaten gecontroleerd zijn.
C
De wijze van ontruimen.
D
Datum van onderhoud van elektrische apparaten.
Slide 15 - Quiz
Welke klacht kan ontstaan door een ongezond binnenklimaat?
A
Bloedarmoede
B
Overgeven
C
Hoofdpijn
Slide 16 - Quiz
Kinderen maken pas gebruik van alle mogelijkheden in de groepsruimte als ze zich veilig voelen. Wanneer voelt een kind zich emotioneel veilig?
A
Als hij zich geborgen voelt en kan zijn wie hij is.
B
Als hij zich kan ontwikkelen en de sfeer aanvoelt.
C
Als hij zich niet kan stoten aan een scherpe rand.