3H week 45

1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programme
1. Herhalen dialoog 1 Taaldorp
2. Uitleg futur
3. Oefenen futur

Slide 2 - Slide

Als je ergens binnenkomt zeg je:
A
Bonjour
B
Au revoir
C
À plus
D
À bientôt!

Slide 3 - Quiz

Hoe zeg je dat iets leuk vindt in het Frans?
A
Je déteste
B
J'aime
C
J'adore
D
Je n'aime pas

Slide 4 - Quiz

Als ik in een restaurant, winkel of hotel in een Franstalig land kom, gebruik ik de ... vorm
A
tu
B
vous

Slide 5 - Quiz

Hoe reageer je als iemand vraagt: Vous avez déjà choisi ?
A
Oui, je voudrais un coca.
B
Non, je regarde encore.
C
Non.
D
Je déteste les boissons.

Slide 6 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans dat er een probleem is?
A
Il y a une erreur !
B
Tu as fait une erreur.
C
Il y a un problème.
D
Excusez moi, il y a un problème.

Slide 7 - Quiz

Wat zeg of vraag je als je iemand niet goed hebt verstaan?
A
Je ne sais pas.
B
Ik versta je niet.
C
Pardon, je n'ai pas compris.
D
Pardon, vous voulez répéter, s'il vous plaît?

Slide 8 - Quiz

Wat zeg je als iemand zegt: Je peux vous aider ?
A
Oui, je voudrais des frites, s'il vous plaît.
B
Non, merci. Je regarde un peu.
C
Niets
D
Non, je regarde.

Slide 9 - Quiz

Hoe geef je je bestelling door voor het hoofdgerecht?
A
Comme entrée, je voudrais...
B
Comme plat principal, je voudrais...
C
Comme dessert, je voudrais...

Slide 10 - Quiz

Wat zeg je als je als je graag de rekening wilt zodat je daarna kunt betalen?
A
Je veux le bon.
B
Je voudrais l'addition.
C
L'addition, s'il vous plaît.
D
Voilà 100 euros.

Slide 11 - Quiz

Ik kan eten en drinken bestellen en afrekenen in een restaurant, in het Frans
0100

Slide 12 - Poll

Slide 13 - Slide

Programme
1. Uitleg futur
2. Chanson Stromae (futur)
3. Oefenen met futur
4. Toets bespreken

Slide 14 - Slide

De futur...
Waar heb je deze tijd voor nodig?

Slide 15 - Open question

In klas 1 en 2 geleerd
Werkwoord aller
Futur proche

Slide 16 - Slide

Hoe vervoeg je het werkwoord 'aller' in de présent? Noteer het rijtje.

Slide 17 - Open question

Aller in de présent
Je vais
Tu vas
Il/elle/on va
Nous allons
Vous allez
Ils/elles vont

Slide 18 - Slide

Futur proche
je vais acheter
il va attendre
nous allons déménager

Slide 19 - Slide

Hoe zeg je: Jij gaat kopen
A
Tu vais acheter
B
Tu vas acheter
C
Je vais acheter
D
Tu va acheter

Slide 20 - Quiz

Futur
FutuR = lateR

Slide 21 - Slide

Futur
Hele werkwoord + uitgangen: -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
Let op bij werkwoorden die eindigen op -re (zoals prendre): dan vervalt de laatste -e en dan pas krijg je de uitgangen.

Vertaling: zullen
Ik zal praten / hij zal lopen / wij zullen gaan


Slide 22 - Slide

Futur - elle - parler
A
Elle parlera
B
Elle parlerai
C
Elle parlait
D
Elle parlerions

Slide 23 - Quiz

Futur - nous - lire
A
Nous lisons
B
Nous lirions
C
Nous lirons
D
Nous lireons

Slide 24 - Quiz

Futur - tu - finir

Slide 25 - Open question

Futur - onregelmatig
Futurstam bij 4 onregelmatige werkwoorden
Aller = ir-
Avoir = aur-
Être = ser-
Faire = fer-

Slide 26 - Slide

Futur -je - avoir
A
J'avois
B
J'aurais
C
J'aurai
D
J'ira

Slide 27 - Quiz

Futur - tu - être
A
Tu iras
B
Tu seras
C
Tu sera
D
Tu feras

Slide 28 - Quiz

Futur - il - faire

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Video

Au travail
25 minuten aan het werk met 16A, B, C, D, blz. 67-70
Exta uitdaging? Sla 16C over en maak 16E
Klaar? Maak ex. 15 en oefen dat gesprekje

Slide 31 - Slide

Toets bespreken
Wat had je anders kunnen doen in de voorbereiding?
Heeft dat invloed op je aanpak bij volgende toetsen zoals deze?
Welke stof beheers je nog niet? (En moet je in een flexuur inhalen?)

Teams berichtje

Slide 32 - Slide