H3 herhaling passé composé avoir en etre

H3 - herhaling passé composé
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H3 - herhaling passé composé

Slide 1 - Slide

Om over het nu te praten heb je de présent
Bij een grote groep werkwoorden op -er zien de vormen er zó uit:
je mange
tu écoutes
il parle
nous regardons
vous jouez
ils changent

Er zijn ook veel ONREGELMATIGE WERKWOORDEN EN DAAR MOET JE DE PRÉSENT GEWOON VAN LEREN (bijvoorbeeld faire. prendre, avoir, etc.)

Slide 2 - Slide

Kies de juiste vorm van de présent:
Ils ... la radio.
A
écoutons
B
écoutez
C
écoutent

Slide 3 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de présent:
Je ... anglais. (parler)

Slide 4 - Open question

Ken je de présent  van avoir = hebben nog?

Slide 5 - Slide

Kies de juiste vorm van avoir:
Ils ... beaucoup de succès.
A
ont
B
a
C
avons

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir:
Tu ... beaucoup d'amis?
A
ai
B
as
C
a

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm in van avoir:
Vous ... une question?

Slide 8 - Open question

En ken je de présent van etre nog?

Slide 9 - Slide

Kies de juiste vorm van etre:
Elle ... à l'école.
A
suis
B
es
C
est

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm van etre:
Nous ... grands!
A
est
B
sommes
C
sont

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

De vormen van avoir en etre heb je nodig
als je de passé composé gaat maken =
de verleden tijd. 
Je gaat dus praten over gebeurtenissen in het verleden!

Slide 13 - Slide

Hoe ziet het eruit als je van de présent de passé composé maakt?

Elle (parler) avec son ami.
A
Elle a parlé avec son ami.
B
Elle a parle avec son ami.
C
Elle est parlé avec son ami.

Slide 14 - Quiz

Zet de zin in de passé composé:
Nous (écouter) la radio.

Slide 15 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Elle (voyager) en métro.

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Let op: nu volgen 3 vragen 
met werkwoorden die het hulpwerkwoord etre hebben!

Slide 19 - Slide

Zet de zin in de passé composé:
Luc (aller) en Espagne.

Slide 20 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Marianne (aller) en France.

Slide 21 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Ils (arriver) à Paris.

Slide 22 - Open question

Let op: nu volgen 5 vragen...
waarbij jij moet kiezen: hulpwerkwoord avoir of etre?

Slide 23 - Slide

Zet de zin in de passé composé:
Elle (manger) une pizza.

Slide 24 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Elle (être)
à l'école.

Slide 25 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Nous (aller) à Paris.

Slide 26 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Vous (aimer) le film?

Slide 27 - Open question

Zet de zin in de passé composé:
Ils sortent au cinéma.

Slide 28 - Open question

Het is dus duidelijk:
je moet van een werkwoord weten welk hulpww  nodig is.
En je moet bij onregelmatige ww weten
hoe het onregelmatige voltooid deelwoord eruit ziet. 
LEER DAT GOED BIJ ELK NIEUW WERKWOORD DAT JE LEERT!

Slide 29 - Slide