H1, grammatica , zinsopbouw 19-09-19

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
9.25 - 9.35 Lezen in leesboek
9.35 - 9.40 Wat weet je nog?
9.40 - 9.50 Huiswerk nakijken, opdracht 8, 9 en 10
9.50 - 10.00 Zelfstandig werken
10.00 - 10.10 Raadgedicht 

Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
1. Uit welke twee delen bestaat een basiszin?
2. In de zin: Marja loopt met haar hond door het bos. Welk vraagwoord kan je bij het onderstreepte deel zetten en welk vraagwoord bij het dikgedrukte deel? 
3. Verdeel de volgende zin in zinsdelen. Neem de zin over in je schrift en zet streepjes tussen de zinsdelen. *
Lieke koopt iedere maand een bloemetje voor haar opa en oma. 
* Als het lukt, mag je bij ieder zinsdeel ook het vraagwoord noemen. 
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Huiswerk nakijken
Opdracht 8,9 en 10 blz. 65

  • Kijk na met een andere kleur pen
  • Zet een krul als je het antwoord goed hebt
  • Verbeter je antwoord als je het fout hebt
  • Steek je vinger op als je een vraag hebt over jouw antwoord

Slide 5 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 11, 12 en 13, blz. 66
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 15, 16 en 17

Slide 6 - Slide

Lesafsluiting
 Morgen het zesde uur weer les, zorg ervoor dat je 11, 12 en 13 af hebt. 

Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/rian-visser-lichaamsdelen-te-koop/



Slide 7 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
Klaas tekent. 

Zo'n zin kan je uitbreiden door er delen aan toe te geven. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt wat je wilt toevoegen. Vraagwoorden als: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor? Kun je gebruiken om de zin mee uit te breiden

Slide 8 - Slide

Uitleg zinsopbouw

Breid deze zin hetzelfde uit als de zin hierboven: 
Klaas tekent 

Slide 9 - Slide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 10 - Slide

Verhaal schrijven
Je gaat een verhaal schrijven over het brugklaskamp.
Zorg ervoor dat je minimaal één A4 schrijft. 

Waar moet je verhaal aan voldoen?
1. Zorg voor een chronologische volgorde (op dag één blabla, daarna blabla, de volgende dag..)
2. Gebruik hoofdletters, komma's en punten
3. Je benoemt de verschillende activiteiten die je hebt gedaan
4. Je benoemt wat je het allerleukste vond
5. Tot slot rond je je verhaal af met een mooi en passend einde. 

Klaar? Ga lezen in je leesboek of ga naar blz. 65 en maak opdracht 8 en 9.

Slide 11 - Slide