This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Verhoudingen
Een verhouding tussen twee grootheden geeft aan in welke mate de ene grootheid tot de andere staat.
Slide 3 - Slide
De verhouding koekjes dat je kunt bakken en het aantal gram bloem dat je nodig hebt is 2 staat tot 35. Wat betekent dat?
A
met 2 gram kan je 25 koeken bakken
B
2/35 dus 0,057
C
dus 1 koek is gelijk aan 17,5 gram bloem
Slide 4 - Quiz
De verhouding koekjes dat je kunt bakken en het aantal gram bloem dat je nodig hebt is 2 staat tot 35. Hoeveel gram bloem heb je nodig voor 10 koekjes?
A
175 gram
B
55 gram
C
geen idee
D
17,5 gram
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Hulpmiddelen
Gebruik als het kan bij de volgende opdrachten een verhoudingstabel, het helpt je misschien om opdracht beter te begrijpen
Slide 11 - Slide
20% van alle koeien op de wereld leeft in India. Er zijn 200 miljoen koeien in India. Hoeveel koeien zijn er in totaal op de wereld?
A
100 miljoen
B
40 miljoen
C
1 000 miljoen
D
geen idee
Slide 12 - Quiz
Verdelingen
20% van de studenten bij de opleiding management support is man.
Er zijn 1.200 vrouwen die de opleiding volgen.
Hoeveel mannen doen de opleiding management support?
Slide 13 - Slide
Verdelingen
20% van de studenten bij de opleiding management support is man.
Er zijn 1.200 vrouwen die de opleiding volgen.
Hoeveel mannen doen de opleiding management support?
100%-20% = 80% vrouwen --> 1.200
=> gebruik verhoudingstabel voor vrouwen en mannen, of
=> reken uit hoeveel personen opleiding doen en verminder dat met 1.200
=> Antwoord is 240 mannen
Slide 14 - Slide
Breuken en verhoudingen
Basisschool het Kompas heeft 90 leerlingen in groep 4.
5 van de 6 leerlingen in groep 4 heeft al een zwemdiploma.
Hoeveel leerlingen in groep 4 hebben nog geen zwemdiploma?
Slide 15 - Slide
Breuken en verhoudingen
Basisschool het Kompas heeft 90 leerlingen in groep 4.
5 van de 6 leerlingen in groep 4 heeft al een zwemdiploma.
Hoeveel leerlingen in groep 4 hebben nog geen zwemdiploma?
Wel zwemdiploma 5 van de 6 leerlingen, dus .....
Geen zwemdiploma 1 van de 6 leerlingen
=> gebruikmaken van deze verhouding door % uit te rekenen en te vermenigvuldigen met 90 leerlingen, of
=> verhoudingstabel gebruiken en via "1" naar 90 leerlingen te rekenen