Schrijven en formuleren signaalwoorden en tekstverbanden en verwijswoorden

Welkom klas 2! 
Leg je boekje en een pen op tafel.
Begin met lezen in je leesboek!
Toets formuleren: H2A ma 9 april.               
Toets formuleren: A2A en A2B di 10 april.
Zie Magister voor meer informatie.

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 2! 
Leg je boekje en een pen op tafel.
Begin met lezen in je leesboek!
Toets formuleren: H2A ma 9 april.               
Toets formuleren: A2A en A2B di 10 april.
Zie Magister voor meer informatie.

Slide 1 - Slide

Programma 

1. Lezen boek/7Days

2. Herhaling + test formuleren

3. Bladzijde 28/29 maken

3. Afsluiting

Wat leer je deze les?
Je herhaalt de regels van hun/hen, als/dan en verbindingswoorden.
timer
1:00

Slide 2 - Slide

Herhaling
Wat is het verschil in de betekenis van beide zinnen?

1. Ik zie hem beter dan jou.
2. Ik zie hem beter dan jij. 

Slide 3 - Slide

Hen gebruik je als lijdend voorwerp.
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Hun gebruik je als je de woorden aan en voor erbij kunt bedenken.
A
Nee
B
Ja

Slide 5 - Quiz

Hen gebruik je altijd als er een voorzetsel voor staat.
A
Nee
B
Ja

Slide 6 - Quiz

Hen of hun?
Ik vraag...... of ze meegaan naar de Albert Heijn.
A
hun
B
hen

Slide 7 - Quiz

Hun of hen?
Mijn zus zag .... gister nog lopen.
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quiz

Hen of hun?
Die jongen staat de hele tijd bij .... te klagen.
A
hun
B
hen

Slide 9 - Quiz

Als of dan?

Jij bent zeker net zo goed .... ik in sport.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

Is deze zin juist?
Hebben zij echt vaker gereisd dan ons?
A
Onjuist
B
Juist

Slide 11 - Quiz

Ik ben te laat van huis gegaan, ....... ik een briefje moest halen bij de conciërge.
A
want
B
omdat
C
waardoor
D
daardoor

Slide 12 - Quiz

..... jullie zitten te praten, maak ik alvast mijn huiswerk af.
A
Omdat
B
Terwijl
C
Zodat
D
Als

Slide 13 - Quiz

Maakwerk              huiswerk
Maak bladzijde 28 van je boekje
Maak bladzijde 29 van je boekje

Klaar? Kies: lezen, een ander vak of online extra oefenen (vraag docent)


timer
10:00

Slide 14 - Slide

Gebruik de theorie van blz. 6
timer
4:00

Slide 15 - Slide

Feedback instructie
1. Bekijk de instructie van je klasgenoot. 
2. Geef aan de hand van de checklist kritische feedback.

timer
5:00

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Hen of hun?
Hij geeft ..... altijd de schuld.
A
hun
B
hen

Slide 18 - Quiz

Hun of hen?
Ik zag .... gisteren nog hand in hand lopen.
A
hen
B
hun

Slide 19 - Quiz

Hun of hen?
Wil jij voor ..... even een kop koffie inschenken?
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quiz

Hun of hen?
Ik neem ..... spullen wel mee, want ik zie ..... morgen weer.
A
hen, hun
B
hun, hen
C
hun, hun
D
hen, hen

Slide 21 - Quiz

Hun of hen?
Ik stel de vraag aan ...... .
A
hun
B
hen

Slide 22 - Quiz

Doen

stop je boek in je tas.  ga aan het werk! lever de opdracht in bij je docent. Overleg met je klasgenoot hoe je opdracht aanpakt

Slide 23 - Slide

Doen

  1. Stop je leesboek in je tas. 
  2. Lees de opdracht op blz. 13 van je boekje goed door.
  3. Overleg met je klasgenoot hoe je deze opdracht aanpakt.
  4. Aan het eind van de les lever je de opdracht per tweetal in bij je docent.

Slide 24 - Slide

Instructie; wat is er belangrijk?
  • Informatie geven in korte en duidelijke stappen
  • Juiste volgorde van de aanwijzingen
  • Gebruik doe-woorden: neem, pak, ga
  • Gebruik signaalwoorden: eerst, dan, daarna, vervolgens
  • Een lijst met benodigheden
  • Spelling en formulering
timer
1:00

Slide 25 - Slide

Tekstsoorten instructie?
  • gebruiksaanwijzing
  • recept
Wat is het tekstdoel van een instructie?
  • informeren

Slide 26 - Slide

Instructie schrijven: houd altijd rekening met je publiek.

  • Kies de juiste toon: bij informeren is dat zakelijk/formeel
  • Oudere mensen spreek je aan met 'u' 
  • Jongeren spreek je aan met 'je' 

Slide 27 - Slide

Checklist instructie

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Gebruik HEN
Als lijdend voorwerp
Ik zie hen al van verre aankomen.
De leraar ziet hen niet meer.

Na een voorzetsel (in, op, van, met, aan, uit etc.)
Wij zouden dat ook van hen krijgen.
Ik vroeg dat nog aan hen.

Slide 31 - Slide

Gebruik HUN
Als bezittelijk voornaamwoord
Dat is hun keuze
Zijn dat hun spullen?

Als meewerkend voorwerp zonder aan of voor
Je moet hun vragen of ze ook komen.
De docent heeft het hun beloofd.

Slide 32 - Slide

Oefenen
1. Typ in op Google: Cambiumned hun of hen
2. Kies de tweede link (oefening 1)
3. Maak de oefening
Let op: meer dan 70% goed? Maak oefening 2.
Minder dan 70% goed? Maak oefening 1 nogmaals.

Klaar? Schrijf een kort verhaal waarin je correct gebruik maakt van: verwijswoorden, signaalwoorden, hun en hen


Slide 33 - Slide

Hen of hun?
Ik had het ..... in vertrouwen verteld.

Weet jij zeker dat dit van .... is?

Slide 34 - Slide