H5.9 spelling (oud)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (dicht).
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (dicht).

Slide 1 - Slide

Planning
  • Uitleg spelling deel 2
  • Werkmoment
  • Tweede les: vakantiequiz

Slide 2 - Slide

5.9 Spelling
  • tegenwoordig deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • trappen van vergelijking
  • 20 dicteewoorden 

Slide 3 - Slide

Trappen vergelijking als/dan
stellende trap
= gelijk/gelijkwaardig
schrijf simpel
groot
klein


even groot als
net zo klein als
vergrotende trap
= niet gelijk/ niet gelijkwaardig
woord+ -er
groter
kleiner

groter dan
kleiner dan
overtreffende trap
= overtreft alles
woord+ -st(e)
grootst
kleinst

Slide 4 - Slide

Onregelmatige trappen
goed - beter - best
graag (‘met plezier) - liever - liefst
veel - meer - meest
weinig - minder - minst

Slide 5 - Slide

Dicteewoorden (p. 142)
Uit je hoofd leren. Gaat om ei en ij.
peilen: de diep­te van iets be­pa­len, iets doorgronden
pijlen: meervoud van het woord pijl

leiden: iemand heeft de leiding ergens over, of dat iemand zijn leven op een bepaalde manier doorbrengt
lijden: waarmee je aangeeft dat iemand iets doorstaat of ondervindt (bijvoorbeeld pijn, een ziekte of honger)

Slide 6 - Slide

Opdracht 1 van 5.9
Kies steeds uit:
  • vormen van het bijvoeglijk naamwoord (p.139)
  • het tegenwoordig deelwoord
  • trappen van vergelijking
  • als / dan bij vraag 3 en 7
vervangen door terwijl je.....
staat voor een zn

Slide 7 - Slide

Voorbeeld zin 2
(Bladeren) ............ door dit (uitbreiden)............woordenboek
ontdek je (uiteenlopen) ...................... begrippen en synoniemen.

bladerend = tegenwoordig deelwoord (terwijl je bladert)
uitgebreide = voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
uiteenlopende = tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk nw

Slide 8 - Slide

Opdracht 4
Kies steeds tussen voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord.
Kun je zeggen: terwijl ze... dan tegenwoordig deelwoord.

1. Job en Eljero kwamen, terwijl ze gieren van het lachen, binnen.
1. Job en Eljero kwamen gierend van het lachen binnen.

2. (verrassen) ....... door hun gedrag keek de docent hen aan.
Het is al voltooid, dus kiezen voor voltooid deelwoord.


Slide 9 - Slide

Werkmoment
  • Maak van 5.9: 1, 4, 5, 7, 9 en 10.
  • Ik controleer of je afhebt: 5.8: 1, 3, 4, 6, 7, 9, 10, 15 en 16.

  • Tijdens de les van maandag (na de meivakantie) moet 5.9 af zijn. In die les kun je er nog aan werken en aan Test Jezelf van 5.9.
Keuze leesboek?

Slide 10 - Slide