Eer/Oor/Eur

Eer/Oor/Eur
1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Eer/Oor/Eur

Slide 1 - Slide

Doelen


  1. Ik weet hoe ik woorden met -eer schrijf.
  2. Ik weet hoe ik woorden met -oor schrijf.
  3. Ik weet hoe ik woorden met -eur schrijf.

Slide 2 - Slide

-eer
Soms weet je niet zeker of je -eer of -ir hoort. Je schrijft -eer.

Slide 3 - Slide

-oor
Soms weet je niet zeker of je -oor of -or hoort. Je schrijft -oor.

Slide 4 - Slide

-eur
Soms weet je niet zeker of je -eur of -ur hoort. Je schrijft -eur.

Slide 5 - Slide


A
bir
B
bier
C
beer
D
ber

Slide 6 - Quiz


A
koorts
B
korts
C
kuurts
D
kurts

Slide 7 - Quiz


A
pir
B
pier
C
per
D
peer

Slide 8 - Quiz


A
dur
B
deur
C
duur
D
duer

Slide 9 - Quiz


A
soort
B
sort
C
seurt
D
suert

Slide 10 - Quiz


A
kluer
B
klur
C
kleur
D
kluur

Slide 11 - Quiz


A
spir
B
speer
C
spier
D
sper

Slide 12 - Quiz


A
schuur
B
schuer
C
schur
D
scheur

Slide 13 - Quiz


A
bor
B
bur
C
boor
D
buur

Slide 14 - Quiz


A
hir
B
heer
C
hier
D
her

Slide 15 - Quiz


A
poort
B
port
C
peurt
D
puert

Slide 16 - Quiz


A
gur
B
guur
C
geur
D
guer

Slide 17 - Quiz


A
wir
B
weer
C
wier
D
wer

Slide 18 - Quiz


A
spor
B
speur
C
spoor
D
spuer

Slide 19 - Quiz


A
zuur
B
zeur
C
zur
D
zuer

Slide 20 - Quiz


A
zir
B
zier
C
zeer
D
zer

Slide 21 - Quiz


A
koor
B
kor
C
keur
D
kuer

Slide 22 - Quiz


A
trurig
B
treurig
C
truerig
D
truirig

Slide 23 - Quiz


A
hor
B
hur
C
hoor
D
heur

Slide 24 - Quiz


A
montuur
B
montuer
C
montur
D
monteur

Slide 25 - Quiz


A
verkir
B
verkier
C
verkeer
D
verker

Slide 26 - Quiz