Uiteenzetting les 3: Van Bouwplan naar Tekst

Nederlands
Schrijven: Uiteenzetting

Van bouwplan naar tekst
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands
Schrijven: Uiteenzetting

Van bouwplan naar tekst

Slide 1 - Slide

terugblik
...je hebt geleerd hoe je een tekst opbouwt volgens verschillende tekststructuren.
...je hebt geleerd hoe je een bouwplan invult.

Slide 2 - Slide

vooruitblik

...aan het einde van de les kan je tekststructuren herkennen en benoemen.
...aan het einde van de les weet je hoe je van je bouwplan een tekst maakt.
(fase 3: schrijven)

Slide 3 - Slide

 4 tekststructuren bij een uiteenzetting

1. Verschijnsel-verklaringsstructuur
2. Vraag-antwoord structuur
3. Probleem-oplossingsstructuur
4. Vroeger-nu-toekomst

Slide 4 - Slide

1. Verschijnsel-verklaringsstructuur
Inleiding       Noemen verschijnsel
Kern               Kenmerken
                         Oorzaken
                         Gevolgen
Slot                Samenvatting en verschijnsel in toekomst

Slide 5 - Slide

2. Vraag-antwoord structuur
Inleiding       Hoofdvraag stellen
Kern               Antwoord deelvraag 1
                         Antwoord deelvraag 2
                         Antwoord deelvraag 3
Slot                Samenvatting/conclusie + antwoord op hoofdvraag  
                        uit inleiding

Slide 6 - Slide

3. Probleem-oplossingsstructuur
Inleiding      Probleem introduceren
Kern              Waarom is het een probleem
                        Oorzaak
                        Gevolg
Slot                Mogelijke oplossingen

Slide 7 - Slide

4. Vroeger-nu-toekomst
Inleiding     Onderwerp aankondigen
Kern              Vroeger
                       Nu
                       Toekomst
Slot               Conclusie

Slide 8 - Slide

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Ontstaan van een regenboog

A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 9 - Quiz

In wat voor tekststructuur vinden we in het middenstuk:

kenmerken, oorzaken en gevolgen?
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 10 - Quiz

Bij welke tekststructuur kun je deze vraag stellen:
"Wat zijn de gevolgen?"
A
vroeger-nu-toekomst
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing

Slide 11 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Gameverslaving bij jongeren
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 12 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

De geschiedenis van de fiets
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 13 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Dopinggebruik bij topsporters
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 14 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

De werking van je hersenen
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 15 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Lage testcapaciteit van de GGD voor corona
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 16 - Quiz

De titel van deze tekst is 'Wat gebeurt er in je hoofd bij migraine?'

Welke tekststructuur kun je verwachten?
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 17 - Quiz

Het schrijfdoel van een uiteenzetting is:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Na laten denken
D
Amuseren

Slide 18 - Quiz

In een uiteenzetting komen nooit meningen voor:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Een belangrijk kenmerk van de uiteenzetting is dat deze altijd .... is
A
Interessant
B
Objectief
C
Subjectief
D
Overtuigend

Slide 20 - Quiz