Anatomie Ademhaling

 Ademhaling/ respiratie.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 Ademhaling/ respiratie.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Luchtwegen
Mond of neusholte --> Farynx (keelholte) 
--> Larynx (strottenhoofd) 
--> Trachea (luchtpijp) 
--> Hoofd bronchiën (luchtpijpvertakkingen) 
--> Grote bronchiën --> Kleine bronchiën 
--> Bronchiolen 
--> Longtrechtertjes --> Longblaasjes

Slide 3 - Slide

Mond of neusholte
Bouw:
  • neustussenschot (septum nasi)
  • neusgangen (liggen tussen de neusschelpen, dit zijn botranden)
  • reukepitheel

De neusholte is bedekt met trilhaarepitheel en een laagje slijm. Hier direct onder liggen veel bloedvaatjes


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Ruiken:

Reukstoffen lossen op in het waterige slijmvlies

Komen in contact met zenuwtakjes.

Dit geeft prikkel naar hersenen.

Slide 6 - Slide

Mondholte
Wanneer door je mond ademhalen?
  • Het voordeel van ademen door de mond is dat je meer lucht kan inademen, bijvoorbeeld bij sporten.
  • Verstopte neus

Slide 7 - Slide

Liever door de neus ademhalen
Zuiveren van lucht: neusharen houden grotere stofjes tegen. Kleinere deeltjes worden op de slijmlaag van het trilhaar epitheel afgevoerd.
Verwarming: door de neusschelpen en -gangen ontstaat een groot oppervlak waardoor de ingeademde lucht wordt verwarmd
Bevochtiging: trilhaarepitheel en traanvocht (via de traanbuis in de neusholte) maken de lucht vochtig
Ruiken: het reukepitheel keurt de lucht waardoor je kunt reageren bij een vies of gevaarlijk gas

Slide 8 - Slide

Farynx = keelholte
De keelholte is een kruising van voedselweg en ademweg.
Bij slikken:
  • De overgang van neus- naar keelholte is afgesloten door het zachte gehemelte (huig)
  • De overgang van keelholte naar strottenhoofd zit dicht door het achterover gekantelde strotklepje
  • Ook sluit bij slikken de stemspleet (stembanden)

Slide 9 - Slide

Larynx = strottenhoofd
  • ligt in de hals, voor de slokdarm
  • bevat stukken kraakbeen: onder andere het schildkraakbeen dat de vorm heeft van een opengeklapt boek: de rand aan de bovenkant is de adamsappel (mannen en vrouwen hebben adamsappel)
  • het strotklepje (epiglottis) is ook een stukje kraakbeen
  • in het strottenhoofd zitten spierplooien (stembanden)

Slide 10 - Slide

Trachea = luchtpijp
  • bevatten hoefijzervormige kraakbeenringen die stevigheid en soepelheid geven zodat de luchtpijp niet kan dichtklappen
  • bekleed met trilhaarepitheel die stof en ziektekiemen verwijderen
  • in de wand van de trachea zit gladspierweefsel
  • trachea loopt voor de slokdarm, achter de aorta en de grote bloedvaten
  • trachea loopt door het mediastinum (ruimte tussen de longen)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hoofdbronchiën = luchtpijpvertakkingen
  • luchtpijp splitst zich in 2 hoofdbronchiën
  • deze splitsing heet bifurcatio
  • linker hoofdbronchus gaat naar de linkerlong
  • rechter hoofdbronchus gaat naar de rechterlong
  • heeft dezelfde bouw als de luchtpijp
  • trilhaarepitheel is extra gevoelig, prikkeling geeft direct een heftige hoestprikkel (vliegje, beschuitkruimel, etc)

Slide 13 - Slide

Grote en kleine bronchiën
De hoofdbronchus vertakt zich in grote bronchiën die een longkwab van lucht voorzien (links 2x, rechts 3x)
  
Een grote bronchus vertakt zich in kleine bronchiën die een longsegment van lucht voorzien

Slide 14 - Slide

Bronchioli = kleinste luchtpijpvertakkingen
  • de kleine bronchiën vertakken zich steeds verder tot de kleinste buisjes: de bronchioli
  • bevatten geen kraakbeenringen meer
  • bevatten veel gladspierweefsel (spelen een rol bij het in en uitademen, kunnen bij astma gaan aanspannen: benauwdheid!)
  • zijn zeer elastisch, helpen bij het uitdrijven van de lucht bij uitademen
  • de bronchioli monden uit in de longtrechtertjes en longblaasjes
  • de binnenbekleding bestaat uit trilhaarepitheel

Slide 15 - Slide

Alveoli = longblaasjes
  • uitstulpingen van een longtrechtertje zijn de longblaasjes
  • lijkt op een tros druiven
  • rondom de longblaasjes lopen veel capillairen, hier vindt gasuitwisseling plaats

Het echte longweefsel is dus eigenlijk de longtrechtertjes, de longblaasjes en het capillairennetwerk


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Gasuitwisseling
  • zuurstof gaat van de alveolaire lucht (lucht in longblaasjes) naar het bloed
  • koolstofdioxide gaat van het bloed naar de alveolaire lucht
  • gasuitwisseling gaat via diffusie (van veel naar weinig)

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Pleuraholte
  • de longen zijn omgeven door een vlies = pleura
  • dit vlies is een dubbelvlies met daartussen vocht, beide vliezen kunnen over elkaar glijden
  • de ruimte tussen deze vliezen heet de pleuraholte
  • binnenvlies is longvlies, buitenvlies is borstvlies
  • longvlies zit vast aan de longen
  • borstvlies zit vast aan de borstkas (thorax)

Slide 20 - Slide

Pleuraholte

Slide 21 - Slide

Ademhalingsbeweging
De lucht in de alveoli moet worden ververst door ventilatie, dus ademen

  • inademing = inhalatie = inspiratie
  • uitademing = expiratie

Hierbij zijn betrokken:
Ribben, wervelkolom, borstbeen, tussenribspieren, diafragma (middenrif)
soms buik- borst- en rugspieren (bij hoesten)


Slide 22 - Slide

Ademhalingsbeweging
inademing = inhalatie = inspiratie

Spieren moeten aanspannen om lucht aan te zuigen
Inademen is een actief proces, je moet er moeite voor doen (spieractiviteit)
Longen worden door het diafragma, de ribben en borstbeen  “opengetrokken”, longen bewegen niet uit zichzelf

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Ademhalingsbeweging
1. buikademhaling: afplatting van het diafragma trekt de longen naar beneden, die hierdoor lucht aanzuigen (in rust)
2. borstademhaling: ribben gaan opzij en omhoog, die hierdoor de longen verder optrekken en meer lucht aanzuigen (wandelen)
3. hulpademhaling: heffing van de schoudergordel, longen worden nog meer open getrokken, nog meer lucht wordt aangezogen (rennen)

Slide 25 - Slide

Ademhalingsbeweging
uitademing = expiratie

Bij uitademen ontspannen de spieren en door de elasticiteit van ribben en het longweefsel veert alles weer terug. Hierbij wordt de lucht uit de longen geperst

Bij geforceerd uitademen spannen de spieren wel aan (ballon opblazen, kaars uitblazen, hoesten, niezen)


Slide 26 - Slide

Regulatie ademhaling
  • ademhalingsspieren zijn dwarsgestreepte spieren, dus onder invloed van de wil (willekeurig)
  • de aansturing is automatisch
  • in de hersenstam zit het ademcentrum (groepje zenuwcellen)
  • ademcentrum regelt diepte en frequentie van de ademhaling

Slide 27 - Slide

Regulatie ademhaling
1ͤ --bij te veel koolstofdioxide in het bloed worden de ademhalingsspieren gestimuleerd door het ademcentrum (sneller ademhalen)
1ͤ -- bij weinig koolstofdioxide in het bloed worden de ademhalingsspieren afgeremd door het ademcentrum (langzamer ademen)
2ͤ -- de zuurgraad heeft ook invloed op het ademcentrum (bij meer zuur in het bloed dan sneller ademhalen)
3ͤ -- het zuurstofgehalte heeft niet veel invloed op het ademcentrum

Slide 28 - Slide

Receptoren in aortaboog en halsslagaderen
Ademcentrum in
hersenstam

Slide 29 - Slide

Reflexen
zuchtreflex: om de longblaasjes even te ontplooien
niezen: prikkeling van het slijmvlies van de neusholte wekt de niesreflex op (orkaankracht), neusholte schoonmaken
hoesten: slijmvlies van keelholte, luchtpijp of bronchien worden geprikkeld (hoestreflex), schoonmaken keelholte, luchtpijp en bronchiën
hikken: plotselinge samentrekking van het middenrif

Slide 30 - Slide