V5 - Systeem Aarde - Herhaling H1 en H2

VWO 5 - Herhaling H1 en H2
Doelen van deze les:
  • Je hebt een overzicht van de belangrijkste stof uit hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2.
  • Je hebt geoefend met enkele examenvragen en met de betreffende stof.

Programma:
  • Interactieve doorloop van de stof
1 / 55
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

VWO 5 - Herhaling H1 en H2
Doelen van deze les:
  • Je hebt een overzicht van de belangrijkste stof uit hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2.
  • Je hebt geoefend met enkele examenvragen en met de betreffende stof.

Programma:
  • Interactieve doorloop van de stof

Slide 1 - Slide

Als je op dit moment een SE zou moeten maken over hoofdstuk 1 en 2, hoe voel je je dan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Welke oceanische korst is het oudst?
A
1
B
2
C
3
D
allemaal even oud

Slide 3 - Quiz

Bij welke plaatbewegingen komen hele zware aardbevingen voor
A
convergent en divergent
B
convergent en transform
C
alleen bij transform
D
alleen bij convergent

Slide 4 - Quiz

In welke situatie kan er geen vulkanisme voorkomen?
A
convergentie van twee continentale korsten
B
divergente plaatbeweging
C
subductie
D
convergentie van twee oceanische korsten

Slide 5 - Quiz

een beving met een kracht van 6 is ... keer zo zwaar als een aardbeving met een kracht van 4
A
1,5
B
2
C
10
D
100

Slide 6 - Quiz

Leg uit waarom er in het noorden van Sulawesi wél en in het westen van Sulawesi géén vulkanen voorkomen (oorzaak-gevolg)

Slide 7 - Open question

Voorbeeld van een juiste omschrijving:

-in het noorden van Sulawesi vindt subductie plaats en in het westen een transform-beweging

-en alleen bij subductie vindt er smelt van gesteente plaats en opstijging van magma (wat vulkanisme veroorzaakt)

Slide 8 - Slide

Waarom is juist op Sulawesi het risico op een aardverschuiving na een aardbeving aanwezig? (noteer een oorzaak-gevolgrelatie)

Slide 9 - Open question

Voorbeeld van een juist antwoord:

-op Sulawesi is sprake van veel reliëf
-waardoor bij een aardbeving hellingen instabiel kunnen worden en kunnen gaan verschuiven

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Leg vanuit de fysisch-geografische dimensie uit waarom de tsunami in 2018 juist de plaats Palu zwaar trof (oorzaak-gevolg)

Slide 13 - Open question

Voorbeeld van een juiste beschrijving:

-Palu ligt aan het eind van een trechtervormige baai
-Waarin de golven van de tsunami extra hoog werden opgestuwd

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Combineer de soort erosie met de juiste natuurkracht en kies ook voor de juiste afbeelding:




Soort erosie             Natuurkracht              Afbeelding
rivier

ijs

wind

zee
glaciale erosie
fluviatiele erosie
mariene erosie
eolische erosie

Slide 16 - Drag question

graniet
zandsteen
basalt
marmer
dieptegesteente
uitvloeiingsgesteente
metamorf gesteente
sedimentgesteente

Slide 17 - Drag question

Waarom ligt er in Zwitserland vaker sneeuw dan in Nederland?
Waarom ligt er in Finland vaker sneeuw dan in Nederland?
Waarom ligt er in Polen vaker sneeuw dan in Nederland?
Welke temperatuurfactor speelt een rol?
Hoogteligging
Breedteligging
Afstand tot zee

Slide 18 - Drag question

Hoe lager de breedteligging hoe hoger de temperatuur
óf:
Hoe hoger de breedteligging hoe lager de temperatuur

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Warme lucht ..... (1)
hierbij ......(2) de waterdamp
A
1=daalt 2=condenseert
B
1=stijgt 2=verdampt
C
1=daalt 2=verdampt
D
1=stijgt 2=condenseert

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Hogedrukgebieden vind je bij deze breedtegraden:
A
0 en 30
B
30 en 60
C
30 en 90
D
60 en 90

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

In december ligt de ITCZ ten ...... (1) van de evenaar en in juni ligt de ITCZ ten ......(2) van de evenaar
A
1=noorden 2=zuiden
B
1=zuiden 2=noorden

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

In juli heerst in India de .......... (1)-moesson. Deze is .......... (2) en brengt ........(3) neerslag mee.
A
1=noordoost 2=aanlandig 3=weinig
B
1=zuidwest 2=aanlandig 3=veel
C
1=noordoost 2=aflandig 3=veel
D
1=zuidwest 2=aflandig 3=veel

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

Toepassen van de leerstof over luchtcirculatie

met behulp van examenvragen

Slide 34 - Slide


Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

Zeestromen en klimaatgebieden

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

"doordat het water bij IJsland is .............. (A) en het zoutgehalte is ..............(B) is de dichtheid van het water .............(C)
A = afgekoeld
B = toegenomen
C = zwaarder geworden

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Bestudeer dit plaatje ...

Slide 41 - Slide

Aanlandige wind maakt de zomers in Nederland relatief ..... (1) en de winters relatief ....(2)
A
1=koel 2=zacht
B
1=warm 2=koud
C
1=koud 2=warm
D
1=zacht 2=koel

Slide 42 - Quiz

Slide 43 - Slide

Af-
klimaat
As- 
klimaat
BS- 
klimaat
BW-
klimaat
Cs- 
klimaat
Cf- 
klimaat
Dw- 
klimaat
ET-
klimaat
EH- 
klimaat
boreale zone
Zuid-Spanje

Slide 44 - Drag question

Bij welk land hoort deze klimaatgrafiek?
A
Nederland
B
Verenigde Staten
C
Nieuw Zeeland
D
India

Slide 45 - Quiz

Welke klimaatcode van Köppen past bij deze grafiek?

Slide 46 - Open question

Welke klimaatcode van Köppen past bij deze grafiek?

Slide 47 - Open question

Welke klimaatcode van Köppen past bij deze grafiek?

Slide 48 - Open question

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide


Slide 51 - Open question

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide


Slide 54 - Open question

Slide 55 - Slide