Werkwoordspelling - oefenen H4

• Nederlands
• Secondary Education

Werkwoordspelling  

oefenen H4

We beginnen met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd!

Deze documentaire (raken) me enorm.

1. raak
2. raakt
3. raakd
4. raakdt

Aan het eind van de straat (omkeren) hij.

1. ... keert hij om ...
2. ... omkeert hij ...
3. ... keerd hij om ...
4. ... omkeerdt hij ...

(Herkennen) je leraar zich niet in die omschrijving?

1. Herken
2. Herkent
3. Herkend

De nieuwe deelnemer (ervaren) de bokstraining als heel zwaar.

1. ervaar
2. ervaart
3. ervaard
4. ervaardt

Mijn moeder (erven) een grote som geld van haar oom.

De professor (minachten) zijn onwetende studenten.

persoonsvorm verleden tijd

Het (hagelen) gisteren de hele dag.

1. hagelde
2. hagelte
3. hageldde
4. hagelt

Bij elk goal (juichen) wij gisteravond.

1. juichden
2. juichten
3. juichen

Gelukkig (vergoeden) de verzekering alles na het ongeval. (verleden tijd!)

1. vergoedt
2. vergoedde
3. vergoedden

Hij (rijden) gisteren met zijn auto richting Brakkeput.

1. rijdt
2. reed
3. reedt
4. rijdde

(Lezen) jij vroeger ook veel?

1. lees
2. leest
3. las
4. last

Omdat we geen auto hadden, (reizen) we altijd met de bus.

Hij (roepen) mij vorige week bij zich.

voltooid deelwoord

De straten waren (bedekken) met een dikke laag afval na het festival.

1. bedekken
2. bedekt
3. bedekd

Onze kat heeft helaas maar een jaar (leven).

1. geleven
2. geleefd
3. geleefdt
4. geleeft

De koekjes zijn aan de onderkant een beetje (verbranden).

1. verbranden
2. verbrand
3. verbrandt
4. verbrant

Ik heb me suf (peinzen), maar ik weet echt niet wat voor cadeautje ik voor mijn vriendin moet kopen.

1. peinsd
2. gepeinzen
3. gepeinzd
4. gepeinsd

Hij is van gedachten (veranderen); hij wil toch liever thee in plaats van koffie.

1. veranderen
2. veranderd
3. verandert

Het programma wordt zaterdag om 19.00 uur (herhalen).

1. herhalen
2. herhaald
3. herhaaldt
4. herhaalt

Ik heb een heerlijk stuk vlees (bakken).

Zij hebben gisteren die kip (braden).

Heb jij die overheerlijke cake (maken)?

Heb jij al die moeilijke woorden (onthouden).

bijvoeglijk naamwoord

Het was prettig rijden over de opnieuw (bestraten) weg.

1. bestraatte
2. bestrate

De door mijn vader (bereiden) maaltijd was een groot succes!

1. bereidde
2. bereide

De (uitputten) docent ging lekker op de bank hangen.

1. uitgeputte
2. uitgepute

De (braden) kip smaakte heel lekker!

1. bradende
2. gebrade
3. gebraden

De (vergroten) foto hing prachtig aan de muur.

De (bakken) cake smaakte overheerlijk.

overige werkwoordsvormen

(Houden) je school schoon!

1. Houd
2. Houdt

(Melden) dit maar even bij de rector!

1. Meld
2. Meldt

Hoeveel infinitieven zitten er in deze zin? Ze zeggen dat ze straks beginnen te spelen.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Hoeveel infinitieven zitten er in deze zin? Ze zei later dokter te willen worden.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Ga jij op de fiets? Nee, ik ga (lopen).

1. lopend
2. lopent

Ze keek naar hem met een (verlangen) blik.

1. verlangen
2. verlangend
3. verlangende

De (wachten) reizigers keken ongeduldig.

Moet het een (liggen) foto zijn?

Volgende keer:

alle werkwoordsvormen door elkaar + Engelse werkwoorden