Werkwoordspelling college 2

Werkwoordspelling college 2
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsUniversity

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling college 2

Slide 1 - Slide

Vanmiddag hebben we (scrabbelen).
A
scrabbelt
B
scrabbeld
C
gescrabbelt
D
gescrabbeld

Slide 2 - Quiz

Ik (faxen) het bericht vorige week al naar Tokio.
A
fax
B
faxte
C
faxde
D
gefaxt

Slide 3 - Quiz

We hebben gezellig (barbecueën).

Slide 4 - Open question

Vroeger (timen) hij zijn uitspraken uiterst tactvol; tegenwoordig (timen) hij ze minder goed.
A
timde / timt
B
timede / timt
C
timde / timet
D
timede / timet

Slide 5 - Quiz

Wat hebben we toch leuk (bingoën)!

Slide 6 - Open question

Gisterochtend (saven) de computerexperts hun data; ze zijn dus nu (saven).
A
saveten / gesavet
B
saveden / gesavet
C
saveden / gesaved
D
saveten / gesaved

Slide 7 - Quiz

Ziezo, dat karweitje is weer (fixen).

Slide 8 - Open question

Gisteren (checken) de student zijn e-mail.
A
checkt
B
checkte
C
checkd
D
checkde

Slide 9 - Quiz

Is morste hier juist?
Ik morste gisteren een beetje thee.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Wat is juist?
Zij voelde zich ... .
A
verraadden
B
verraden

Slide 11 - Quiz

Pas maar op: hij (bereiden) een lelijke verrassing voor.
A
bereid
B
bereit
C
bereidt
D
bereide

Slide 12 - Quiz

Deze oude muur is gedeeltelijk (verweren).

Slide 13 - Open question

Het (worden) je kwalijk genomen dat je 'm niet (onderhouden). Doe het zo: woord / woord

Slide 14 - Open question

Ik (crossen) lekker op mijn motorfiets over het verlaten bouwterrein.
A
croste
B
crosste
C
crostte
D
crosstte

Slide 15 - Quiz

De politicus (verwoorden) zijn argumenten tegen de (verspreiden) beschuldigingen.

Slide 16 - Open question

De psycholoog (testen) het door alle klasgenoten (pesten) kind.
A
teste / gepeste
B
testte / gepeste
C
testte / gepesten
D
teste / gepesten

Slide 17 - Quiz

Jan, (vinden) je horloges mooi?

Slide 18 - Open question

(Worden) je broer (verdoven) door de harde muziek?
A
word / verdooft
B
wordt / verdooft
C
wordt / verdoofd
D
word / verdoofd

Slide 19 - Quiz

Ze is (verbazen) dat zij zoveel (beleven) heeft.

Slide 20 - Open question