les 3 werkwoorden -re

les 3 werkwoorden -re
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

les 3 werkwoorden -re

Slide 1 - Slide

werkwoorden in het Frans
Welke hebben jullie geleerd?

regelmatig versus onregelmatig



Slide 2 - Slide

Regelmatige werkwoorden

- regel toepassen 
- veel werkwoorden dezelfde manier 

Werkwoorden eindigend op:
 -er   -re -ir
Onregelmatige werkwoorden

- geen regel toepassen 
- van buiten leren

Bijv. être, avoir, aller, faire, vouloir, 
prendre, mettre

Slide 3 - Slide

Regelmatige ww op -er
Veel werkwoorden in het Frans eindigen op -er
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • parler 
  • travailler
  • écouter
  • jouer
  • donner
  • aimer

Slide 4 - Slide

Regelmatige ww op -re
Veel werkwoorden in het Frans eindigen op -re
Bijvoorbeeld:
  • attendre (wachten)
  • descendre (naar beneden gaan, uitstappen)
  • entendre (horen)
  • répondre (antwoorden)
  • vendre (verkopen)
  • rendre (teruggeven)
blz 16

Slide 5 - Slide

Regelmatige werkwoorden -RE
Werkwoorden die eindigen op -RE, bv. vendre
Stap 1:  Stam nemen: VENDRE -> stam VEND -> 
Stap 2: juiste onderwerp + uitgang toevoegen

je vends                     nous vendons
tu vends                     vous vendez
il vend                          ils vendent
blz 16

Slide 6 - Slide

Le verbe régulier en -re
1. Stam van het werkwoord [ => -re]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld: attendre = wachten

uitgangen: s, s, -, ons,
           ez,ent
blz 16

Slide 7 - Slide

Passé Composé
De voltooide tijd van een werkwoord op -RE maak je zo:
Stap 1: Stam nemen: VENDRE -> stam VEND 
Stap 2: juiste onderwerp + uitgang U -> VENDU

ik heb verkocht -> j'ai vendu
hij heeft verkocht -> il a vendu
wij hebben verkocht-> nous avons vendu
blz 16

Slide 8 - Slide

De passé composé

werkwoorden:
- ER --> é 
- RE -->
De passé composé
(perdre) Il a perdu= hij heeft verloren


Let op! Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -re eindigt dus op -u
attendu - entendu - rendu

Slide 9 - Slide

Boeken dicht!
Kijken wat jullie onthouden hebben!

Slide 10 - Slide

Ils/elles
Je/J'
Vous
Tu
Nous
Il/elle/on
stam + ons
stam + s
stam + /
stam + ent
stam + ez
stam + s

Slide 11 - Drag question

Welk werkwoord past niet in het rijtje?
A
perdre
B
écouter
C
attendre
D
vendre

Slide 12 - Quiz

Welk vorm is goed?

vendre - elle
A
elle vende
B
elle vendres
C
elle vend
D
elle vends

Slide 13 - Quiz

Welk vorm is goed?

attendre - j'
A
j'attende
B
j'attendu
C
j'attends
D
j'attendre

Slide 14 - Quiz

Vertaal

U antwoordt (répondre)
A
vous répondons
B
vous répondu
C
vous répondrez
D
vous répondez

Slide 15 - Quiz

Vertaal

Zij verkopen (vendre)
A
ils vendre
B
ils vendons
C
il vend
D
ils vendent

Slide 16 - Quiz

Vertaal
Hij heeft verkocht
A
il a vendé
B
il a vendu
C
il est vendi
D
il vend

Slide 17 - Quiz

Welk vorm is goed?

habiter - tu
A
tu habites
B
tu habit
C
tu habits
D
tu habiter

Slide 18 - Quiz

In het Frans is de woordvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.
A
vrai
B
faux

Slide 19 - Quiz