This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 70 min
Items in this lesson
Heb je de filmpjes kunnen bekijken?
A
Ja
B
Nee
Slide 1 - Quiz
Voorbereiding toetsweek
Hoofdstukken Toetsweek: H2, H3 en H5
H2 Stoffen: Paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3
H3 Verwarmen en verbranden: Paragraaf 3.1 t/m 3.5
H5 Water: Paragraaf 5.1, 5.2 en 5.3
Slide 2 - Slide
Hoeveel graden Kelvin is 100 graden Celsius?
A
273 Kelvin
B
173 Kelvin
C
373 Kelvin
D
0 Kelvin
Slide 3 - Quiz
25 graden Celsius = .....
A
25 Kelvin
B
-248 Kelvin
C
298 Kelvin
D
300 Kelvin
Slide 4 - Quiz
De vloeistof in een vloeistofthermometer...
A
Krimpt, als de temperatuur stijgt
B
Krimpt, als de temperatuur daalt
C
Zet uit, als de temperatuur stijgt
D
Zet uit, als de temperatuur daalt
Slide 5 - Quiz
Wat hoort NIET bij de branddriehoek?
A
Een warmtebron
B
Een brandstof
C
Zuurstof
D
Ontbrandingstemperatuur
Slide 6 - Quiz
Een koffiezetapparaat is een warmtebron
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Wat is geen fossiele brandstof?
A
Steenkool
B
Aardgas
C
Hout
D
Aardolie
Slide 8 - Quiz
Wat is geen nadeel van steenkool?
A
fossiele brandstof: duurt lang voordat er nieuwe is
B
veel luchtvervuiling
C
Uitstekende brandstof
D
Zit diep in de grond
Slide 9 - Quiz
Wat is een fossiele brandstof en geef een voordeel en nadeel
A
graan, mais, palmbladen, kostprijs is laag, bron raakt uitgeput, verbranden dan veel afvalstoffen
B
aardolie, aardgas, steenkool, kostprijs is laag, bron raakt uitgeput, verbranden dan veel afvalstoffen
C
aardolie, aardgas, steenkool, kostprijs is laag, bron is voorradig, verbranden dan geen afvalstoffen
D
graan, mais, palmbladen kostprijs is hoog, bron is voorradig, verbranden dan geen afvalstoffen
Slide 10 - Quiz
Hoe noemen we de extra uitstoot van de broeikasgassen ook wel?
A
Super broeikaseffect
B
Extra broeikaseffect
C
Extra afvalgassen
D
Versterkte broeikaseffect
Slide 11 - Quiz
Welk van de volgende uitspraken over het broeikaseffect is/zijn waar
A
broeikaseffect wordt veroorzaakt door CFK's
B
broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan op een planeet
C
versterkt broeikaseffect ontstaat door koolstofmonoxide
D
verbranden van fossiele brandstoffen zorgt voor versterkt broeikaseffect
Slide 12 - Quiz
Wat gebruikt de vlam van een kaars als brandstof?
A
kaarsvet
B
zuurstof
C
allebei
Slide 13 - Quiz
De kleding van een klasgenoot staat in de brand. Je weet niet hoe de brand is ontstaan. Wat doe je?
A
Je zet de leerling snel onder de douche.
B
Je gebruikt de koolstofdioxideblusser en blust de kleding van de klasgenoot
C
Je rolt de klasgenoot in een branddeken
Slide 14 - Quiz
Als je een brand wil blussen, kan dat alleen door de temperatuur te verlagen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Welke brand mag je absoluut niet blussen met water?
A
houtkachel in de brand
B
benzinebrand
C
kleding in de brand
D
natuurbrand
Slide 16 - Quiz
Deze brand wordt met schuim geblust. Wat wordt er weg gehaald om de vlam te doven?
A
brandstof
B
zuurstof
C
temperatuur
Slide 17 - Quiz
Een gasleiding is in brand geraakt. Om de brand te blussen draait de brandweer de gaskraan dicht. Welke voorwaarde voor verbranding haalt de brandweer weg?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
Temperatuur
Slide 18 - Quiz
Wat kunnen we doen om een brand te blussen?
A
Zuurstof wegnemen
B
Brandstof wegnemen
C
Ontbrandingstemperatuur wegnemen
D
Alle antwoorden zijn mogelijk
Slide 19 - Quiz
Om een brand te blussen, heb je zuurstof nodig.
A
Waar
B
Niet waar
C
Nee stikstof
D
Nee lucht
Slide 20 - Quiz
Hoe kun je een olie brand in een vat het beste bestrijden?
A
met water blussen
B
met schuim blussen
C
het vat omgooien
Slide 21 - Quiz
Lees de zin hieronder. Met welke blusmethode wordt wat weggenomen?