Leesvaardigheid P1

Leesvaardigheid
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Alinea's
  • Alinea van een tekst bestaat uit een aantal zinnen die met elkaar te maken hebben.
  • Je herkent alinea’s door een aantal zaken: witregels (hoeft niet!), nummering, inspringen.

Slide 2 - Slide

Geen alinea's
Wel alinea's

Slide 3 - Slide

Vragen
  1. Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?
  2. Waarom gebruikt een schrijver alinea's?
  1. Uit hoeveel alinea's bestaat

Slide 4 - Slide

De opbouw van de tekst 
titel
inleiding
alinea
bron
plaatje

Slide 5 - Drag question

Spotify gaat concerten voorstellen
Bron: NOS.nl 12 november 2015
Titel
Inleiding
Tussenkop
Alinea

Slide 6 - Slide

Tussenkop
_______________________
______
De eerste zin van een alinea
Titel en
inleiding

Slide 7 - Slide

Belangrijk
Kijk altijd goed naar de opbouw van de tekst!

Slide 8 - Slide

Wat zijn tussenkopjes?
A
Kleine titels boven een alinea
B
Kleine titels boven de tekst
C
Kleine titels
D
Dit bestaat niet

Slide 9 - Quiz


Bekijk de tekst

Hoeveel tussenkopjes heeft de tekst?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quiz

De inleiding van een tekst ........
A
is de eerste alinea van een tekst.
B
is de laatste alinea van een tekst.
C
is hetzelfde als de titel van de tekst.

Slide 11 - Quiz

Wat is een alinea?
A
Een stukje tekst.
B
Een tussenkopje.
C
De hele tekst.
D
Weet ik niet.

Slide 12 - Quiz

Welke uitspraak over een alinea is
niet juist?
A
Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
B
Soms springt de eerste regel van een alinea een beetje in.
C
Boven een alinea staat altijd een tussenkopje.
D
Soms wordt tussen alinea's een regel overgeslagen (witregel).

Slide 13 - Quiz

Hoe noem je de dik gedrukte titels die soms tussen alinea's staan?
A
deelkopjes
B
deelonderwerpen
C
tussendelen
D
tussenkopjes

Slide 14 - Quiz

Wat doe je als je een tekst
globaal leest?
A
Je kijkt naar de titel.
B
Je leest de eerste en de laatste alinea van de tekst.
C
Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
D
Je leest de tekst van begin tot eind goed door.

Slide 15 - Quiz

Als ik de betekenis van een woord niet weet, dan...
A
zoek ik het woord op in een woordenboek
B
vraag ik het aan mijn ouder(s)/broer/zus etc.
C
lees ik de tekst verder
D
doe ik niets

Slide 16 - Quiz

Een kind van 13 kent 13.000 woorden

Een kind met Nederlands als 2e taal kent er 8500

Slide 17 - Slide

Een synoniem is een woord met ongeveer dezelfde betekenis.
A
Waar
B
Niet waar
C
Ik weet het niet
D
Hangt van de zin af

Slide 18 - Quiz

Wat betekent:
amper
A
heel veel
B
nauwelijks
C
Amber maar dan fout gespeld
D
weet ik niet

Slide 19 - Quiz

Wat betekent:
op de kop tikken
A
iemand op zijn hoofd slaan
B
een hamer spijkeren
C
iets voordelig kopen
D
weet niet

Slide 20 - Quiz

De jongen had een infectie. Wat betekent infectie?
A
Pijn
B
Ontsteking
C
Gebroken arm
D
Schaafwond

Slide 21 - Quiz

Wat betekent
absoluut?
A
saluteren
B
niet soluut
C
zeker weten
D
uitgesloten van weten

Slide 22 - Quiz

Wat betekent
'een stap in de goede richting zetten'
A
wie goed doet, goed ontmoet
B
beter je best doen
C
slagen
D
dichter bij een oplossing komen

Slide 23 - Quiz

Jullie kunnen dit! Succes!!

Slide 24 - Slide