Quiz Time 3

Examentraining
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EHBOMBOStudiejaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Examentraining

Slide 1 - Slide

Ga naar https://lessonup.app/ en voer de pincode in

Slide 2 - Slide

1. Bij een zuigeling maak je de luchtweg vrij door
A
de kinlift toe te passen
B
het hoofd in neutrale positie te brengen
C
het hoofd licht achterover te kantelen

Slide 3 - Quiz

2. Bij een (oppervlakkige) hondenbeet
A
spoel je de wond spoon met water en verbind je deze.
B
desinfecteer je de wond met betadine jodium en verbind je deze.
C
spoel je de wond spoon met water en verbind je deze., waarna je het slachtoffer adviseert om naar de huisarts te gaan.
D
desinfecteer je de wond met betadine jodium en verbind je deze, waarna je het slachtoffer adviseert om naar de huisarts te gaan..

Slide 4 - Quiz

3. De chain of survival staat voor
A
de opeenvolgende schakels voor de grootste kans van overleven bij een circulatieprobleem.
B
de stappen die je moet ondernemen om te kunnen overleven bij een survivalkamp.
C
de ketting waarmee je een AED moet beveiligen / vastleggen omdat deze anders wordt gestolen.

Slide 5 - Quiz

4. Een volwassen slachtoffer verslikt zicht. Wat doe je eerst?
A
Luid toespreken om het slachtoffer tot rust te brengen en te laten zitten zodat je buikstoten kunt uitvoeren.
B
Het slachtoffer aanmoedigen om effectief te hoesten.
C
112 (laten) bellen en ongeveer 5 stevige slagen tussen de schouderbladen geven.

Slide 6 - Quiz

5. Bij een verstuikte enkel koel je
A
20 - 30 minuten
B
minstens 30 minuten
C
10 tot 20 minuten

Slide 7 - Quiz

6. Een slachtoffer heeft zijn onderarm gebroken. Wat leg je aan?
A
Brede das
B
Mitella

Slide 8 - Quiz

7. Een slachtoffer heeft zijn sleutelbeen gebroken. Wat leg je aan?
A
Brede das
B
Mitella

Slide 9 - Quiz

8. Een slachtoffer heeft zijn bovenarm gebroken. Wat leg je aan?
A
Brede das
B
Mitella

Slide 10 - Quiz

9. Een kind valt door een raam en heeft een hevig bloedende wond. Hij is angstig, bleek en klam. Wat doe je?
A
Leg hem in de stabiele zijligging, druk minimaal 10 minuten op de wond en laat 112 bellen.
B
Leg hem in de shockpositie met zijn benen omhoog, druk minimaal 10 minuten op de wond en laat 112 bellen.
C
Laat hem op een stoel zitten, druk minimaal 10 minuten op de wond en laat 112 bellen.

Slide 11 - Quiz

10. Een zuigeling verstikt zich. Wat doe je?
A
112 bellen, 5 rugstoten, 5 borstcompressies en doorgaan tot de verstikking is opgeheven of de baby bewusteloos raakt.
B
5 rugstoten, 5 borstcompressies, 112 bellen en doorgaan tot de verstikking is opgeheven of de baby bewusteloos raakt.
C
Moedig de baby aan om te hoesten, geef 5 rugstoten gevolgd door 5 buikstoten (greep van Heimlich) en ga door tot de verstikking is opgeheven of de baby bewusteloos raakt.
D
Bel 112, moedig de baby aan om te hoesten, geef 5 rugstoten gevolgd door 5 buikstoten (greep van Heimlich) en ga door tot de verstikking is opgeheven of de baby bewusteloos raakt

Slide 12 - Quiz

11. Een slachtoffer heeft chloordampen ingeademd. Wat doe je?
A
Het slachtoffer flink laten hoesten.
B
Het slachtoffer geruststellen en laten drinken.
C
Het slachtoffer zo snel mogelijk in de frisse lucht brengen.

Slide 13 - Quiz

12. Een slachtoffer is verminderd bij bewustzijn, maar er is géén sprake van shock. Mag je het slachtoffer laten drinken?
A
Ja, als hij dorst heeft wel.
B
Ja, drinken is altijd goed.
C
Het hangt van de situatie af.
D
Nee, nooit.

Slide 14 - Quiz

13. Wanneer spreken we van koorts?
A
Bij een lichaamstemperatuur hoger dan 39,5 graden C.
B
Bij een lichaamstemperatuur hoger dan 38 graden C.
C
Bij een lichaamstemperatuur hoger dan 39 graden C.
D
Bij een lichaamstemperatuur hoger dan 37,5 graden C.

Slide 15 - Quiz

14. Een kind van 10 heeft een bloedneus. Wat doe je?
A
Leg een zakje ijs in de nek en knijp de neus dicht tegen het neustussenschot.
B
Laat de neus voorzichtig snuiten, laat het hoofd iets achterover houden en knijp de neus dicht tegen het neustussenschot.
C
Laat de neus voorzichtig snuiten, laat hem iets voorovergebogen zitten en knijp de neus dicht tegen het neustussenschot.

Slide 16 - Quiz

15. Bij iemand met een zeer ernstige bloeding aan zijn nek
A
plaats je een tourniquet om zijn nek.
B
Druk je de halsslagader met 2 handen dicht.
C
Stop je de wond op met hydrofielgaas en leg je een traumazwachtel aan.

Slide 17 - Quiz

16. In welke volgorde treden de onderstaande symptomen op bij een flauwte?
A
Kortdurend verminderd bewustzijn, geeuwen, zweten.
B
Bleek worden, geeuwen, bewusteloosheid.
C
Zweten, geeuwen, kortdurend verminderd bewustzijn.

Slide 18 - Quiz

17. Zodra de AED is aangezet en jij de stickers gereed hebt om te plakken:
A
Gaat de andere hulpverlener door met reanimeren en werk jij er tussendoor om de stickers te bevestigen.
B
Staakt de andere hulpverlener de reanimatie zodat jij de stickers kunt bevestigen.
C
Maakt de andere hulpverlener eerst de reanimatiesessie van 30:2 af , waarna jij de stickers gaat plakken.

Slide 19 - Quiz

18. Wat doe je eerst bij de behandeling van een eenvoudige wond?
A
Steriel afdekken.
B
Reinigen met schoon water.
C
Ontsmetten met ontsmettingsmiddel.

Slide 20 - Quiz

19. Rode bloedcellen
A
Zorgen voor de stolling van het bloed.
B
Vervoeren zuurstof naar de cellen.
C
Maken bacteriën en virussen onschadelijk.

Slide 21 - Quiz

19. Witte bloedcellen
A
Zorgen voor de stolling van het bloed.
B
Vervoeren zuurstof naar de cellen.
C
Maken bacteriën en virussen onschadelijk.

Slide 22 - Quiz

20. Bloedplaatjes
A
Zorgen voor de stolling van het bloed.
B
Vervoeren zuurstof naar de cellen.
C
Maken bacteriën en virussen onschadelijk.

Slide 23 - Quiz

21. Bij een gekneusde enkel
A
koel je met ijs of koud water en bel je 112.
B
koel je met ijs of koud water, leg je een steunverband aan en laat je een controlefoto maken in het ziekenhuis.
C
koel je met ijs of koud water, leg je een steunverband aan en geef je de enkel rust.

Slide 24 - Quiz

22. Wat kan onder andere een oorzaak zijn van bewusteloosheid?
A
Een griepaanval.
B
Hersenletsel.
C
Een onverwachte beenbreuk.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 25 - Quiz

23. Wat is anafylaxie?
A
Notenallergie
B
Een aandoening aan het hart.
C
Een ernstige allergische reactie.
D
Een verkeerde reactie op een medicijn.

Slide 26 - Quiz

24. Bij de overdracht aan de professionele hulpverleners gebruik je het
A
AMPLE protocol
B
MIST protocol

Slide 27 - Quiz

Heb je er vertrouwen in dat je het examen gaat halen?
A
Ja
B
Hell yeah!!!
C
Of course!
D
Nee

Slide 28 - Quiz