Bij een klinkerbotsing gebruik je een koppelteken:
auto-ongeluk, lente-ui, video-opname
Slide 6 - Slide
trema
om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken: kopiëren (maar: gekopieerd), creëren, beëindigen
in sommige leenwoorden: fröbelen, conciërge
Let op: in samenstellingen geen trema, maar een koppelteken
Slide 7 - Slide
apostrof
als weglatingsteken: 's nachts, 's morgens, Lars' scooter
om uitspraakproblemen te voorkomen bij: ik hou van ys baby's, Hanna's, accu's
in verkleinwoorden en meervouden van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, pc's, dvd'tje
in verkleinwoorden op-y, voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje
Slide 8 - Slide
accenten
accent aigu: logé, soirée, café
accent grave: barrière, crèche, fin de siècle
accent circonflexe: enquête, crêpe
om klemtoon aan te geven, accent aigu: dé manier om rijk te worden, een héél mooie auto
Slide 9 - Slide
cedille
het 'kronkeltje' onder de c: ç
zorgt ervoor dat de c als s klinkt voor een a, o of u: Curaçao, garçon
in alle andere gevallen klinkt de c als k: caravan, decor
Slide 10 - Slide
meer uitleg?
zie video-uitleg in de online omgeving
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
Alle opdrachten uit H1 Spelling "trema, apostrof, accent, cedille"
Slide 12 - Slide
werkwoordspelling
Slide 13 - Slide
Waarom doen we dit?
1) Werkwoorden kun je alleen maar goed spellen, als je weet met welke vorm van het werkwoord je te maken hebt:
fout: dat gebeurd nooit goed: dat gebeurt nooit
fout: dat is nog nooit gebeurt goed: dat is nog nooit gebeurd
2) Het is verplichte stof
Slide 14 - Slide
pv-tt-ev ik-vorm
De stam van een werkwoord is het werkwoord zonder -en aan het eind. Soms zijn de ik-vorm en de stam hetzelfde, maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.
Slide 15 - Slide
werkwoord stam ik-vorm
lachen lach lach
lopen lop loop
zweven zwev zweef
reizen reiz reis
Let op bij s-z woorden en f-v woorden.
Slide 16 - Slide
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Als ik het onderwerp is: Ik loop door het bos.
Loop ik door het bos?
Als je of jij achter de pv staat:
Loop jij door het bos?
Krijg jij een ijsje?
Bij de gebiedende wijs (bevel, let op uitroepteken)
Kom hier!
Maak je huiswerk!
Slide 17 - Slide
pv-tt-ev hij-vorm
De hij-vorm maak je door t achter het werkwoord te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 18 - Slide
Wanneer gebruik je de hij-vorm?
Als hij of zij het onderwerp is: Hij loopt door het bos.
Bij personen of dingen in het enkelvoud.
Het personeel ontvangt een bonus.
De stoel staat in de keuken.
Als je of jij onderwerp is en voor de pv staat:
Jij verft de deur.
Je helpt mij goed vandaag.
Slide 19 - Slide
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 20 - Slide
persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
(pv-tt-mv)
Heeft maar één vorm: de wij-vorm
De wij-vorm maak je door het hele werkwoord te schrijven:
Wij lopen
Jullie fietsen
Zij rennen
Slide 21 - Slide
Wanneer gebruik je de wij-vorm?
Als wij, jullieof zij het onderwerp is: Wij klimmen in een boom.
Jullie lopen door de stad.
Zij zwemmen in de rivier.
Bij personen of dingen in het meervoud.
De leerlingen krijgen hun rapport.
De schoenen staan in de kast.
Slide 22 - Slide
onregelmatige vormen
Slide 23 - Slide
onregelmatige vormen
Het Nederlands heeft ook een aantal onregelmatige vormen.
De ik-vorm, jij-vorm of hij-vorm wordt dan anders gespeld dan bij gewone werkwoorden.
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
zelfstandig werken
weektaak:
Hoofdstuk 1 Spelling: opdracht 2t/m6
extra oefenen? -> online methode 'trainen'
Slide 26 - Slide
doelen
Ik weet wanneer ik trema's, apostrofs, accenten en cedilles moet gebruiken.
Ik kan alle werkwoordsvormen herkennen en correct spellen.