Hoofdstuk 3 Het interbellum: herhaling

Herhaling Hoofdstuk 3: Het interbellum (1918-1939)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling Hoofdstuk 3: Het interbellum (1918-1939)

Slide 1 - Slide

3.1 Democratie en economische crisis (blz. 60) 
  • Na WO 1 nieuwe regering: Republiek van Weimar.
  • Verdrag van Versailles een vernedering (dolkstootlegende).
  • Dld stopte herstelbetalingen, gevolgen: bezetting Ruhrgebied en inflatie.
  • Dld geen lid Volkenbond, o.a. hierom Volkenbond een zwakke organisatie.
  • Dld kreeg hulp --> Dawesplan, ging weer iets beter.
  • Maar, in 1929 economische crisis, begon in de VS, Amerikanen hadden teveel geld geleend.
  • Alle problemen bij elkaar leidde tot een beurskrach.
  • Crisis verspreidde zich wereldwijd, Dld zwaar getroffen.

Slide 2 - Slide

Hoe heet de periode tussen de twee wereldoorlogen?

Slide 3 - Open question

Hoe heette het plan van de Amerikanen om Duitsland financieel te helpen?
A
Dawesplan
B
Marshallplan

Slide 4 - Quiz

Wat is de dolkstootlegende
A
Complottheorie dat de Duitsers de oorlog niet hadden verloren als ze door hadden gevochten
B
Complottheorie dat de Duitse legerleiding ontvoerd was door de Fransen
C
Complottheorie dat de Duitse ministers de vrede sloten zonder overleg met de legerleiding
D
Complottheorie dat de Duitse legerleiding de vrede had getekend zonder overleg met de Duitse Keizer

Slide 5 - Quiz

Noem één reden waarom de Volkenbond een zwakke organisatie was.

Slide 6 - Open question

3.2 Opkomst van het nationaal-socialisme (blz. 64)
  • NSDAP haalde voordeel uit de economische crisis.
  • Geloofden in rassenleer en waren antisemitisch Joden kregen de schuld.
  • NSDAP werd groter en in 1933 alle macht door brand Rijksdag.
  • Dld werd een extreemrechtse totalitaire staat, er was terreur, gelijkschakeling en een dictator.
  • Antisemitisme bestond al, Hitler ging nog verder.
  • In 1935 Neurenberger rassenwetten, joden geen burgerrechten meer.
  • Hoopte dat joden weg zouden gaan.
  • Joden gingen niet snel genoeg weg, dus in 1938 Kristallnacht.

Slide 7 - Slide

Hoe heet de politieke partij van Hitler?
A
NSB
B
PVDA
C
NSDAP
D
Hitler had geen politieke partij

Slide 8 - Quiz

Noem een kenmerk van de totalitaire staat van Hitler.

Slide 9 - Open question

Welk begrip past bij deze plaatjes?

Slide 10 - Open question


Een omschrijving:
De leden van deze nazi-organisatie stonden ook wel bekend als bruinhemden. Zij moesten de partijbijeenkomsten beschermen tegen politieke tegenstanders. Zij vormden knokploegen tegen Joden, communisten en andere tegenstanders van Hitler.

Welke organisatie wordt omschreven?
A
Gestapo
B
NSDAP
C
SA
D
SS

Slide 11 - Quiz

Met welke wetten werden de burgerrecht van joden afgenomen?

Slide 12 - Open question

Om welke reden werden de Neurenberger rassenwetten gemaakt? (let op, twee van de antwoorden zijn goed, je hoeft er maar 1 te noemen)
A
om het voortbestaan van het Joodse ras moeilijker te maken
B
om precies vast te stellen hoeveel Joden er in Duitsland woonden
C
Om te voorkomen dat het Arische ras verzwakt zou worden door het joodse
D
om te voorkomen dat Joden de typische Duitse stad Neurenberg zouden overnemen

Slide 13 - Quiz

3.3 Duitsland en het buitenland (blz. 68)
  • Hitler had 2 doelen: economie stimuleren en einde verdrag v. Versailles.
  • Hield zich niet aan verdrag v. Versailles.
  • Voegde gebied bij Dld: Oostenrijk (Anschluss) en Sudetenland.
  • Tsjechoslowakije wilde Sudetenland niet kwijt: Conferentie v. München.
  • Eng en Fr voerde appeasementpolitiek (bezuinigen).
  • In Italië fascisten a/d macht, leider was Mussolini.
  • Nationaal-Socialisme gebaseerd op fascisme. 
  • In NL ook economische crisis, regering voerde aanpassingspolitiek.
  • Crisis ging niet voorbij, veel onvrede. Daarom oprichting NSB.

Slide 14 - Slide

Geef een voorbeeld waaruit blijk dat Hitler zich niet aan het Verdrag van Versailles hield.

Slide 15 - Open question

Welk land was NIET aanwezig bij de Conferentie van München?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Tsjecho-Slowakije
D
Italië

Slide 16 - Quiz

Wat is het verschil tussen het nationaal-socialisme en het fascisme?

Slide 17 - Open question

Op wat voor manier probeerde ze in Nederland de economische crisis tegen te gaan?
A
Niet, was een probleem v/d burgers.
B
Aanpassingspolitiek: bezuinigen
C
Zoveel mogelijk geld uitgeven
D
Geld lenen van Duitsland

Slide 18 - Quiz

3.4 Sovjet-Unie 1922-1939 (blz. 72)
  • Stalin in 1924 a/d macht. Communisme naar hem vernoemd: stalinisme.
  • Vanaf 1928: planeconomie, uitgewerkt in vijfjarenplannen.
  • Werkte goed in de industrie, niet in de landbouw (collectivisatie).
  • Stalin trok in jaren '30 alle macht naar zich toe, SU werd extreemlinkse totalitaire staat, met verschillende kenmerken.
  • Ergste periode was de grote terreur
  • Mensen vermoord of naar strafkampen, sommige nog showproces.
  • Stalin wantrouwde (naast z'n eigen bevolking) ook Engeland en Frankrijk.
  • Stalin sloot met Hitler een niet-aanvalsverdrag, wilde zo tijd rekken.

Slide 19 - Slide

Wat voerde Stalin in, om de industrie op te bouwen.

Slide 20 - Open question

Waarom werkte de planeconomie niet bij de landbouw?

Slide 21 - Open question

Zoek een spotprent op van het niet-aanvalsverdrag tussen SU en Duitsland.

Slide 22 - Open question

Waarom werd het niet -aanvalsverdrag gesloten?
A
Duitsland wist dat het een oorlog riskeerde en was daar nog niet klaar voor
B
Stalin vertrouwde Hitler, omdat beiden tegen het kapitalisme waren.
C
Duitsland wilde oorlog op één front en Stalin was nog niet klaar voor een oorlog.
D
Zo kregen beiden het grondgebied dat ze hadden verloren bij de vrede van Versailles terug.

Slide 23 - Quiz

Waarom was het vreemd dat Hitler en Stalin een niet-aanvalsverdrag sloten?
A
Hitler en Stalin waren beiden dictator
B
Hitler had een hekel aan communisten
C
Stalin had een hekel aan communisten
D
Hitler en Mussolini sloten een verdrag

Slide 24 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van de extreemlinks totalitaire staat onder Stalin?
A
Indoctrinatie
B
Terreur
C
Dictatuur
D
Antisemitisme

Slide 25 - Quiz