Week 36 - Hoe gaat het met de Afrikaanse olifant?

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Week 36  

Hoe gaat het met de Afrikaanse olifant?

Benodigheden voor de les.

- Een pen of potlood.
- Een iPad.

- Een invulformulier (krijg je van de docent).

Wat weet je al van het onderwerp?

We bekijken de video over het onderwerp van deze week.

school.nieuwsbegrip.nl

Wij werken in deze groepjes

Ga op de volgende plaats zitten

S

Het doel van deze les:

AA:
-De leerlingen weten hoe ze de tekst actief kunnen lezen de hand van sleutelvragen. 

A & B:

-De leerlingen weten hoe ze de tekst actief kunnen lezen de hand van sleutelvragen.

-Ze weten hoe ze het beantwoorden van toetsvragen kunnen aanpakken.

Na het lezen van de tekst weten de leerlingen hoe het nu gaat met de Afrikaanse olifant, waardoor het eerst niet goed ging, en wat daaraan gedaan is.

Lees de tekst in je groepje

- Onderstreep de belangrijke dingen uit de tekst.

-AA leest samen met de docent.

Belangrijke woorden deze week AA

1. het aantal
   
2. het leefgebied
   
3. de diersoort
   
4. beschermen
   
5. veilig
   
6. in de buurt
   
7. de akker

Belangrijke woorden deze week A

1. de expert 
2. het gebied 
3. het onderzoek 
4. het aantal 
5. stijgen 
6. dalen
7. het leefgebied 
8. het voedsel 
9. veilig
10. de kudde

Belangrijke woorden deze week B

1. het continent 
2. de populatie 
3. betrouwbaar 
4. de indruk 
5. aanleggen 
6. het belang 
7. vooropstaan 
8. de bron van inkomsten 
9. lokaal 
10. vermijden

Wat zijn onderzoekers?

1. Een mensen die komen kijken.
2. Leraren helpen bij de leerlingen.
3. Groep mensen die Ajax komen steunen.
4. Een personen die onbekende zaken onderzoeken.

Wat zijn beschermers?

1. Superman en Batman.
2. Iemand die personen of zaken bewaakt of verdedigt.
3. Iemand die iemand roept.
4. Bram, Louise en Debby.

Wat zijn slagtanden?

1. Dat zijn tanden die kan ermee slaan
2. Dat is tanden dat olifant(en) dragen
3. Dat is een onderdeel van onze gebit
4. Een materiaal dat jij ermee kan slaan zoals honkbal.

Wat is een leefgebied?

1. Een woonkamer.
2. Het gebied waar bomen en planten staan.
3. Het gebied waarin een dier afspeelt.
4. Een klaslokaal.

Wat is het probleem?

Probleem - oorzaak - oplossing

Oplossing

Wat zijn de oorzaken van het probleem?

Probleem - oorzaak - oplossing.

Nu gaan we aan de slag.

- De docent deelt jullie de opdrachten uit.
AA:
Maak opdracht 2 en opdracht 4
A:
Maak de sleutelvragen en opdracht 3
B:

Maak de sleutelvragen en opdracht 3

Klaar?! --> Even iets voor jezelf doen. (NIET OP DE TELEFOON!)

Wat heb je vandaag geleerd?*

Wat ging goed?

Wat wil je nog verbeteren?