This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Slide 1 - Slide
Doelen van deze les
Je leert:
Je kent het ABO bloedgroepen systeem
Je weet welke bloedgroep gedoneerd of ontvangen mag worden
Je kunt de resusfactor toepassen
Slide 2 - Slide
Welke bloedtransfusie heeft de patiënt nodig?
Bas heeft ernstige brandwonden
Charlie heeft leukemie (bloedkanker)
Annet heeft bij een ongeluk veel bloed verloren
Slide 3 - Drag question
Kun je van iedereen bloed krijgen?
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Belangrijke zin in het boek!! TB blz. 79, laatste alinea
De ontvanger van het bloed
mag géén antistoffen hebben
tegen het antigeen op de bloedcel van de donor
Als je dit snapt, kun je alle vraagstukken over bloeddonatie oplossen
Slide 6 - Slide
De ontvanger van het bloed
mag géén antistoffen hebben
tegen het antigeen op de bloedcel van de donor
Jan-Gijs Adelbrecht IV is met zijn scooter gevallen. Hij heeft snel bloed nodig. Hij heeft bloedgroep B, maar bloedgroep B is er niet meer in het ziekenhuis. Welke bloedgroep kan hij verder nog ontvangen?
Slide 7 - Slide
Neem dit schema over in je bioschrift en geef aan welke transfusie goed gaat en bij welke het fout gaat (dan gaat het bloed klonteren)
De ontvanger van het bloed mag géén antistoffen hebben
tegen het antigeen op de bloedcel van de donor
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Resusfactor
Aanwezigheid van resusantigeen op je bloedcel
Rh+ = resuspositief
Rh- = resusnegatief
Verschil AB0-systeem:
1. niet vanaf geboorte al antistoffen (pas bij contact antigeen)
2. antistoffen kunnen door placenta. (Dus opletten bij zwangerschap!!)
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Bloedgroepbepaling
Slide 13 - Slide
Door het toevoegen van antistoffen aan een
druppel bloed kun je bepalen wat je bloedgroep is:
Slide 14 - Slide
Welke bloedgroep is dit?
Slide 15 - Slide
En welke bloedgroep is dit?
Slide 16 - Slide
Welke bloedgroep is de universele donor?
A
AB +
B
AB -
C
O +
D
O -
Slide 17 - Quiz
Carolien heeft bloed nodig. Het maakt niet uit welk bloed ze krijgt, het zal altijd goed gaan. Wat is haar bloedgroep?
A
AB +
B
AB -
C
O +
D
O -
Slide 18 - Quiz
Elk jaar worden in Nederland organen getransplanteerd.
Wanneer heeft zo’n operatie de meeste kans op succes?
A
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
B
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.
C
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
D
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.
Slide 19 - Quiz
De examenvraag van vandaag
In de 17e eeuw zijn veel mensen in Europa overleden aan de pest, een besmettelijke ziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie. Men heeft menselijke resten uit die tijd opgegraven en onderzocht. Daaruit is gebleken, dat mensen met bepaalde bloedgroepen een grotere kans hadden om aan de ziekte te overlijden dan mensen met een andere bloedgroep. Antigenen van de pestbacterie lijken sterk op antigeen B dat op de rode bloedcellen kan voorkomen. Mensen met anti-B in hun bloed zouden daardoor meer kans op genezing hebben dan mensen die deze stof missen.
Met welke twee bloedgroepen hebben mensen de meeste kans op genezing volgens de informatie hierboven?
Slide 20 - Slide
De examenvraag van vandaag
In de 17e eeuw zijn veel mensen in Europa overleden aan de pest, een besmettelijke ziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie. Men heeft menselijke resten uit die tijd opgegraven en onderzocht. Daaruit is gebleken, dat mensen met bepaalde bloedgroepen een grotere kans hadden om aan de ziekte te overlijden dan mensen met een andere bloedgroep. Antigenen van de pestbacterie lijken sterk op antigeen B dat op de rode bloedcellen kan voorkomen. Mensen met anti-B in hun bloed zouden daardoor meer kans op genezing hebben dan mensen die deze stof missen.
Met welke twee bloedgroepen hebben mensen de meeste kans op genezing volgens de informatie hierboven?
--> Mensen met bloedgroep B en AB. Zij maken namelijk geen antistof B(omdat ze bekend zijn met antigen B).