Periode 2 Les 1

Welkom bij Nederlands!
15 november 2018
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
15 november 2018

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Doelen van de les
  • Planning
  • Uitleg + Opdrachten Spelling
  • Aan de slag
  • Volgende les
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Doelen van deze les
  • Aan het einde van de les herken je de persoonsvorm, het gezegde en het onderwerp.
  • Aan het einde van de les herken je het lijdend en meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling. 

Slide 3 - Slide

Planning
1 B Grammatica en spelling 2.1 en 2.2 
2 B Grammatica en spelling 3.1 t/m 3.3 
3 B Toets Grammatica en spelling 
4 B Schrijven 3.1 t/m 3.2 
5 B Schrijven 3.3 t/m 3.4 
6 B Schrijven 3.5 
7 A Luisteren en kijken 2.1 + 2.2
8 A Luisteren en kijken 2.3 
9 A Toets luisteren en kijken


Slide 4 - Slide

De persoonsvorm (PV)
  • Hoe vind je de pv?
  • Dylan overlegt met de docent.

  • Zin van tijd of getal veranderen. 
  • Dylan overlegde met de docent. 
    Dylan en Marc overleggen met de docent. 

Slide 5 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (WW. GEZ.)
  • Alle werkwoorden in de zin samen.
  • Ook 'te' en  'aan het' horen bij het gezegde, maar alleen als ze voor een werkwoord staan. 

  • Sanne is naar Amsterdam geweest.
  • Is + geweest
  • Mark is het magazijn aan het schoonmaken.
  • Is + aan het schoonmaken.

Slide 6 - Slide

Het onderwerp (OW)
  • Hoe vind je het onderwerp?
  • Wie of wat + gezegde?

  • Lisa is aangenomen.
  • Wie is aangenomen? --> Lisa

  • De economie trekt weer aan.
  • Wat trekt aan? --> De economie

Slide 7 - Slide

Het lijdend voorwerp (LV)
  • Hoe vind je het lijdend voorwerp?
  • Wie of wat + gezegde + onderwerp?

  • Erik heeft Janne begeleid. 
  • Wie  heeft Erik begeleid? --> Janne

  • Joris organiseert een feest.
  • Wat organiseert Joris? --> Een feest

Slide 8 - Slide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • Waaraan herken je het meewerkend voorwerp?
  • Een woordgroepje waar je aan of voor voor kunt zetten of weg kunt laten.

  • Bijna elke gast geeft Amir fooi.
  • Voor 'Amir' kun je 'aan' zetten. --> Aan Amir wordt de fooi gegeven.

  • Ons komt die afspraak wel goed uit.
  • Voor 'ons'  kun je 'voor' zetten. --> Voor ons komt die afspraak wel goed uit.

Slide 9 - Slide

De bijwoordelijke bepaling (bijw. bep.)
  • Op welke vragen geeft een bijwoordelijke bepaling antwoord?
  • Waar, waarom, wanneer, hoe, waarheen, waarvandaan, waardoor?

  • De auto staat in de parkeergarage.
  • Waar staat hij? --> In de parkeergarage

  • Dit bedrijf importeert jam uit Bulgarije. 
  • Waarvandaan? --> uit Bulgarije. 

Slide 10 - Slide

Door elkaar
Vanwege de onverwachte stijging in de omzet heeft de directie vorig jaar alle personeelsleden een bonus kunnen geven. 

  • pv, ww. gez. , ow, lv, mv, bijw. bep.

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
  • Maak de opdrachten op het opdrachten blad. Deze bespreken we volgende week.

Slide 12 - Slide

Volgende les
Opdrachten bespreken
Grammatica en spelling les 2

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide