Verwijzen klas 4

Verwijzen klas 4
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Verwijzen klas 4

Slide 1 - Slide

5-Verwijsfouten (p. 160)
Eeen tekst wordt saai waneer je steeds dezelfde woorden gebruikt. Vandaar dat we gebruik maken van verwijswoorden.

Het is belangrijk dat je het juiste verwijswoord kiest en dat het duidelijk is waarnaar het verwijswoord verwijst.
Bekijk nu eerst het filmpje.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

mannelijk, vrouwelijk of onzijdig  

de
-woorden: mannelijk of vrouwelijk
het-woorden: onzijdig 


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Dus:
De overheid zorgt goed voor haar werknemers.

Ik hou deze radio tot hij het niet meer doet. 

Slide 6 - Slide

Let op!
  • Namen van landen, provincies, steden en clubs zijn 'het' woorden (onzijdig) ->Ajax deed gisteren goed zijn best.
  • Ook verkleinwoorden zijn 'het' woorden (onzijdig)-> Het diertje dat daar staat heeft zijn eten net op.
  • MAAR naar verkleinwoorden die een vrouwelijk persoon of vrouwelijk dier aanduiden, verwijs je met je ze en haar -> Zie jij het meisje haar trui?



















Slide 7 - Slide

Let op
  • Bij bedrijfsnamen bepaalt het kernwoord het juist verwijswoord-> Ik ga naar het Kruidvat  (woord 'vat' is onzijdig). 
  • Een bedrijfsnaam zonder kernwoord is onzijdig. -> Scapino heeft zijn reclameborden verwijderd van straat.
  • Verwijs met het naar mannelijke/ colllectieve woorden (raad, bestuur en kabinet) en naar abstracte woorden (dienst, arbeid en tijd) .

Slide 8 - Slide

Let op
  • Afkortingen met het-> verwijswoord zijn -> het AP (arbeidsongeschiktheidspensioen)
  • Afkortingen met de  kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn -> verwijswoord haar of zijn ->  kijk naar kernwoord van de afkorting-> de NAVO = Noord-Atlantische Verdragsorganisatie-> Verdragsorganisatie is vrouwelijk

Slide 9 - Slide

Let op!
  • De-woorden die vrouwelijk zijn:
Het biologische geslacht gaat hier boven het woordgeslacht. Als het bijvoorbeeld over een vrouwelijke minister gaat, is ‘De minister werkt samen met haar staatssecretaris aan het beleid en ze overlegt met haar ambtenaren’ juist (vrouwelijke verwijzingen). Dat minister van oorsprong een mannelijk de-woord is, doet er dan niet toe.

Slide 10 - Slide

Let op!
Aan sommige de-woorden kun je aan de uitgang zien dat ze vrouwelijk zijn:

-heid (minderheid)
-nis (geschiedenis)
-ing (beweging)
-schap (vriendschap)
-te (gewoonte)
-de (waarde)
-ie (politie)




- ij (tovenarij)
-iek (politiek)
-theek (bibliotheek)
-teit (universiteit)
-uur (natuur)
-st (komst, opbrengst, vangst [persoonsvorm + st])

Slide 11 - Slide

die, dit, dat of deze
De-woorden: die of deze

Het-woorden: dit of dat

Slide 12 - Slide

hen of hun 
Na een voorzetsel: hen
Ik heb die bos bloemen aan hen gegeven.
Lijdend voorwerp: hen
Ik heb hen overgeslagen.
Meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel): hun
Ik heb hun die bos bloemen gegeven. 
Gebruik HUN nooit als onderwerp!

Slide 13 - Slide

hen of hun (vervolg)
Als het woord in de zin een bezittelijk voornaamwoord is, dan schrijf je altijd hun. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Na het bezittelijk voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord.
Dat is hun werkblad. 

Slide 14 - Slide

Wanneer gebruik je 'wat' in plaats van 'dat'?
  • Na een onbepaald voornaamwoord (=alles, niets, iets, het enige)
Dat is alles wat ik er nog van weet. 
  • Bij gebruik van een overtreffende trap
Dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • Wanneer wordt terugverwezen naar een hele zin 
We hebben gisteren hard gewerkt, wat ons een voorsprong opgeleverd heeft.  


Slide 15 - Slide

Wanneer gebruik je 'wat' in plaats van  'dat' ?(vervolg)
  •  Als het antecedent (datgene waar 'wat' betrekking op heeft) niet genoemd is:

Wat die man eet, wil ik ook graag.
  • Na een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord, meestal een overtreffende trap, of na een (rang)telwoord:
Ik zál finishen, al is het het laatste wat ik doe.
Het allereerste wat ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.

Slide 16 - Slide

wie of waar
Personen -> wie
De jongen met wie jij stond te praten. 

Zaken -> waar
De hond waarmee jij aan het wandelen was.
De tas waar jij over struikelde. 

Slide 17 - Slide

onduidelijk verwijzen 
- verwijzen naar iets wat niet in de tekst staat.
Er is een traphekje geplaatst, zodat ze niet van de trap kunnen vallen. 
- een verwijswoord kan betrekking hebben op meerdere antecedenten. 
Het bedrijf is al sinds 1930 in dit prachtige pand gevestigd. 
Het is al ruim 20 jaar in buitenlands bezit.

Slide 18 - Slide