A3 Hfst. 4 Betrekkelijk voornaamwoord

          Welkom 
Agenda voor vandaag
  1. Herhaling stof voor de H4 toets
  2. Uitleg betrekkelijk voornaamwoord
     + verwijswoorden
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiten
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

          Welkom 
Agenda voor vandaag
  1. Herhaling stof voor de H4 toets
  2. Uitleg betrekkelijk voornaamwoord
     + verwijswoorden
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiten

Slide 1 - Slide


Terugblik grammatica

  • Bijvoeglijke bijzin = een onderdeel van een zin, dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord.
  • Zinnen ontleden

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
  • Weet je wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
  • Kun je betrekkelijke voornaamwoorden in een zin herkennen.
  • Kun je de juiste betrekkelijke voornaamwoorden in een zin kiezen.
  • Kun je zelf zinnen maken met betrekklijke voornaamwoorden.

Slide 3 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord (1)
  • Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en betrekkelijke bijzin met elkaar.

Bijvoorbeeld:
  • Het boek dat ik lees is geschikt voor ieder die graag leest.

Slide 4 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord (4)

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor. Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.


  • Waar is de hond die hij geweldig vond?

Er kan ook sprake van zijn dat het antecedent er niet voor staat, maar dat het bij het voornaamwoord ingesloten is.

Slide 5 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord (2)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/ woordgroepje wat er vlak voor staat. 

Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.

Slide 6 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord (3)
  • De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die e(bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).

  • Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: (degene) wie en (datgene) wat.

Slide 7 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord (5)
Let op! De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn.

Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 8 - Slide

Schrijf het antecedent en de betrekkelijke voornaamwoorden op
1: De kat die daar loopt, heeft een gebroken poot.
2: De beer die in het hok zit, is erg ongelukkig.
3: Het vrolijke konijn dat daar rent, is van mijn buurmeisje.
4: De stekelige egel die daar op de weg wandelt, loopt het risico dat ze over hem heen rijden.
5: Het witte paard dat op het dak loopt, is het paard van Sinterklaas.
6: De gevaarlijke krokodil die in jouw bil beet, had gewoon erg honger.
7: De aap die daar boven in de boom zit, heeft een klein banaantje gekregen van de oppasser.
8: De grote, gevaarlijke en stinkende hond die los mocht lopen, heeft op het gras gepoept.
9: De tijger die verliefd was op de leeuw, werd uitgelachen door de andere tijgers.
10: De wilde zalm die net nog op mijn bord lag, was echt heel erg lekker

Slide 9 - Slide

Schrijf van iedere zin het antecedent en het betrekkelijk voornaamwoord op.
  1. De mensen met wie wij op vakantie zijn geweest, zijn vrienden van mijn vrienden.
  2. De bloemen die de twee prijswinnaars kregen aangeboven, vonden ze erg mooi.
  3. Dit is al de zoveelste schuine mop die de barvrouw vertelt. 
  4. Alles wat ik vandaag leer ben ik morgen weer vergeten.

Slide 10 - Slide

Denken - delen - uitwisselen
  1. Bedenk zelf 5 zinnen waarin je zowel een bijvoegelijke bijzin als, twee betrekkelijke voornaamwoorden gebruikt.
    Schrijf de zinnen op een blad in je map.
  2. Deel jouw zinnen met degene naast jou, verbeter elkaars zinnen en bespreek samen welke zin jullie het mooiste vinden. 
  3. Uitwisselen: een van jullie deelt jullie zin via LessonUp met de rest van de klas.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Welke zin vinden jullie het mooiste/beste?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Link

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 14 - Open question

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 15 - Open question