Les 33 - Samenvatten YESweek 2: hoofdstuk 3 en 4 Grammatica

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Werkblad en schrift op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Werkblad en schrift op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lesplanning
- Lesdoel
- Werkblad bespreken
- Herhaling hoofdstuk 3 en 4 grammatica
- Werkblad maken
- Afsluiting

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les...
... heb ik hoofdstuk 3, 4 en 5 herhaald van Grammatica

Slide 4 - Slide

 YES-week 2
Grammatica 1-6
Spelling 1-6
H1: Zinsontleding en woordsoorten
H1: Werkwoorden en twee pv en ow in zin
H2: 
- Verschil bijvoeglijk vnw en bezittelijk voornaamwoord 
- Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
- Bedrijvende en lijdende vorm 
H2: Voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord
- Engelse werkwoorden
H3: 
- Enkelvoudige en samengestelde zinnen 
- Voegwoord
H3: Herhaling werkwoordsvormen
Meervoud van zelfstandig naamwoord en lastige letters
H4: 
- Hoofd- en bijzinnen
- Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
H4: Samenstellingen en tussen -n 
H5:
- Herhaling 
- vragend voornaamwoord
H5: Citaten en komma's
H6: Herhaling
H6: Herhaling 

Slide 5 - Slide

Herhaling werkblad
2. Mijn zus | heeft | gisteren | een interessant boek gelezen.

pv = heeft
wg = heeft gelezen
ow = mijn zus
lv = een interessant boek
bwb = gisteren
bvb = interessant

Slide 6 - Slide

Voorbeeldvragen op toets
1. Maak een zin met de volgende zinsdelen
- ow - pv - lv - wg


2. Voeg een bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling toe aan de zin
- De vriendinnen gaan naar huis

3. Maak een zin met de volgende woordsoorten
lw - bvw - zn - ww - ww

Slide 7 - Slide

Voorbeeldvragen op toets
1. Maak een zin met de volgende zinsdelen
- ow - pv - lv - wg
Het meisje gaat een tekst schrijven 


2. Voeg een bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling toe aan de zin
- De vriendinnen gaan naar huis
- De gezellige vriendinnen gaan morgen naar huis


3. Maak een zin met de volgende woordsoorten
- lw - bvw - zn - ww - ww
Het kleine kind gaat zwemmen

Slide 8 - Slide

Zinsdeel
Hoe vind je het?
Voorbeeld
Persoonsvorm
(pv)
Zin van tijd veranderen
GEEN vraagzin maken!
Ik heb me omgekleed
Ik had me omgekleed
Werkwoordelijk gezegde
(wg)
Alle werkwoorden in een zin (pv zit er ook altijd in)
Ik heb me omgekleed
Onderwerp
(ond)
Wie/wat + wg
Ik heb me omgekleed
Wie heb omgekleed? = ik
Lijdend voorwerp
(lv)
Wie/wat + wg + onderwerp
Ik geef aan haar een tas
Wie/wat geef ik? = een tas
Meewerkend voorwerp
(mv)
Aan/voor wie + wg + ond + lv
Ik geef een haar een tas
Aan wie geef ik een tas = haar
Bijwoordelijke bepaling
(bwb)
Geeft een tijd, plek, manier, hoe etc. aan
Elke donderdag ga ik naar drukke de stad
Bijvoeglijke bepaling
(bvb)
Geeft extra info over een zinsdeel
Elke onderdag ga ik naar de drukke stad

Slide 9 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeeld
Zelfstandig naamwoord
(zn)
Mensen, dieren, dingen
Lidwoord ervoor plaatsen
Het lieve meisje koopt de tas
Lidwoord
(lw)
De, het, een
Het lieve meisje koopt de tas
Bijvoeglijk naamwoord
(bnw)
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Het lieve meisje koopt de tas
Voorzetsel
(vz)
'Kast': In, op, over, naast, onder, boven, tussen, met
Zij loopt in de winkel
Persoonlijk voornaamwoord 
(pers. vnw)
Verwijst naar een persoon
Ik, jij, hij, zij, het, hem, haar, wij, jullie, hen, ze, je
Zij loopt in de winkel
Bezittelijk voornaamwoord
(bez. vnw)
Achter vaak een zn
Mijn, jouw, haar, zijn, jullie, ons
Mijn tas ligt daar
Werkwoord
(ww)
Geeft aan wat iemand doet
Werkwoorden kun je vervoegen
Hij loopt naar buiten

Slide 10 - Slide

Kies: enkelvoudige of samengestelde zin
1. Hij draait de knop om.
-> een persoonsvorm en een onderwerp
= enkelvoudige zin

2. Hij draait de knop om, omdat het water loopt
-> twee persoonsvormen en twee onderwerpen
= samengestelde zin

Slide 11 - Slide

Samengestelde zin
- Twee zinnen samengevoegd door een voegwoord (omdat, want, maar, en, terwijl etc.) 

- Belangrijk: 2 x persoonsvorm en 2 x onderwerp

-> Persoonsvorm vind je door TIJD te veranderen (NIET vragend maken)

Slide 12 - Slide

Welke van de twee is een samengestelde zin?
Ik hou van wandelen in het park, maar mijn vriend geeft de voorkeur aan fietsen op het platteland
De zon schijnt helder aan de hemel

Slide 13 - Slide

Voegwoorden

Slide 14 - Slide

Welke voegwoorden zie je?
Omdat het regende, besloten we binnen te blijven
We gingen naar het strand, maar het begon plotseling te regenen
We hebben genoten van het concert, hoewel het geluidssysteem problemen had.

Slide 15 - Slide

Hoofd- en bijzin
Hoofdzin = belangrijkste zin 
Bijzin = minder belangrijke zin 

Je kunt de bijzin weglaten en dan heb je nog steeds een goede zin (soms woorden verplaatsen)
Maar...: een hoofdzin kun je nooit weglaten! 

Slide 16 - Slide

Verschil hoofd- en bijzin (1)
1. In de hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan, in de bijzin staat de persoonsvorm achteraan

Voorbeeld: Dina zoekt haar paraplu, omdat het regent

Slide 17 - Slide

Verschil hoofd- en bijzin (2)
2. Soms is de persoonsvorm in een bijzin ook vooraan. Verschil: je kunt altijd een zinsdeel plaatsen tussen het onderwerp en de persoonsvorm

Voorbeeld: De vergadering gaat vandaag niet door, hoewel wij konden komen
Hoofdzin = de vergadering gaat vandaag niet door
Bijzin = hoewel wij konden komen 
Bijzin = hoewel wij gewoon konden komen

Slide 18 - Slide

Voegwoorden
Voegwoord
Wanneer?
Voorbeelden voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden

Hoofdzin + hoofdzin
En, want, maar, of
Onderschikkende voegwoorden
Hoofdzin + bijzin 
- Dat en woorden waarvan de twee lettergreep dat is (zodat, doordat)
- als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen
- soms: 'of'

Slide 19 - Slide

Voorbeeldvragen toets
1. Bekijk de zin. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin?
- De nieuwe telefoons worden vanaf volgende week verkocht in de winkels.

2. Maak van de twee zinnen een samengestelde zin en maak gebruik van een nevenschikkend voegwoord. 
- Hij wilt de toets herkansen. 
- De docent vindt dat geen goed idee. 

3. Welke voegwoorden herken je in de onderstaande zin?
Omdat het sneeuwde, gaan we schaatsen

Slide 20 - Slide

Voorbeeldvragen toets
1. Bekijk de zin. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin?
- De nieuwe telefoons worden vanaf volgende week verkocht in de winkels.
= enkelvoudig
2. Maak van de twee zinnen een samengestelde zin en maak gebruik van een nevenschikkend voegwoord. 
- Hij wilt de toets herkansen, maar de docent vindt dat geen goed idee. 

3. Welke voegwoorden herken je in de onderstaande zin?
Omdat het sneeuwde, gaan we schaatsen

Slide 21 - Slide

Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
Werkblad

Hoe
Boek en schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
25 minuten
Klaar?
Goed! Iets voor je zelf doen
timer
20:00

Slide 22 - Slide