wk05 1 Zinsontleding

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

Grammatica

naamwoordelijk gezegde, bijwoordelijke bepaling

Planning

• Nakijken: opdracht 1 (blz. 9-11)
• Uitleg: bijwoordelijke bepaling
• Oefenen
• Uitleg: naamwoordelijk gezegde
• Huiswerk

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

• Blijven over als je alle andere zinsdelen hebt benoemd.
• Tijd/plaats/reden: Hoe? Wanneer? Met wie? Door wie?
• Misschien, duidelijk, soms, wellicht 

Gisteren ben ik gehaast met mijn vriend naar Spanje gereden.

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

• Blijven over als je alle andere zinsdelen hebt benoemd.
• Tijd/plaats/reden: Hoe? Wanneer? Met wie? Door wie?
• Misschien, duidelijk, soms, wellicht 

Gisteren | ben | ik | gehaast | met mijn vriend | naar Spanje | gereden.

Oefenen

• Maken: opdracht 3 (blz. 14-16)
• Klaar?: ga lezen in je leesboek

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Na de onweersbui kwam ze snel naar huis.

1. Na de onweersbui
2. kwam
3. ze
4. snel naar huis

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin:

Hij kookt elke maandag pasta voor zijn moeder.

1. hij
2. elke maandag
3. pasta
4. voor zijn moeder

Vanavond gaan we naar de stad.
Bijwoordelijke bepaling

1. Vanavond
2. gaan
3. we
4. naar de stad

Het naamwoordelijk gezegde (ng)

• Nederlandse zinnen kun je in twee categorieën verdelen:

1. Zinnen die gaan over iets doen (handeling): wg 
2. Zinnen die gaan over iets zijn (toestand): ng 

• nwg: alle werkwoorden in de zin + de eigenschap

1. Volgende week is mijn zus jarig.
   
2. Ik wil graag beroemd worden.
   
3. Janneke blijft een vriendelijke docent.

Het naamwoordelijk gezegde (ng)

• Nederlandse zinnen kun je in twee categorieën verdelen:

1. Zinnen die gaan over iets doen (handeling): wg 
2. Zinnen die gaan over iets zijn (toestand): ng 

• nwg: alle werkwoorden in de zin + de eigenschap

1. Volgende week is mijn zus jarig.
2. Ik wil graag beroemd worden.
3. Janneke blijft een vriendelijke docent.

Het naamwoordelijk gezegde (ng)

Nederlandse zinnen kun je in twee categorieën verdelen:              1. Zinnen die gaan over iets doen (handeling): wg                             Deze zinnen bevatten een zelfstandig werkwoord. 

2. Zinnen die gaan over iets zijn (toestand): ng 
        Deze zinnen bevatten een koppelwerkwoord:                                 zijn, worden, blijven, blijken, heten, schijnen

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Mijn zus zal verdrietig zijn.

Ik ben toen in Spanje geweest.

Iedereen wil gelukkig worden.

De deelnemers hebben niet kunnen slapen.

De straten zijn wit gebleven.

Huiswerk

• Doornemen: schema zinsontleding (blz. 18-19)
• Maken: opdracht 1 (blz. 19-23) (zin 3 tot en met 10)

= Huiswerk:

• Klaar: lezen in je leesboek