This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Les Betrekkelijk voornaamwoord blz 180
Lesplanning:
Uitleg betrekkelijk voornaamwoord 15 min
oefening samen betrekkelijk voornaamwoord.
quiz woordsoorten 15 min
Huiswerk blz 180 opdr. 2, 3 en 4
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Aan het eind van de les kunnen alle leerlingen het betrekkelijk voornaamwoord herkennen en benoemen in een zin.
Slide 2 - Slide
Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat.
Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat, hetgeen en welk(e).
Slide 3 - Slide
Betrekkelijk voornaamwoord
die → verwijst naar de woorden
dat→ verwijst naar het woorden
Let op! Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.
Slide 4 - Slide
Betrekkelijke voornaamwoorden
die -> de-woord
dat -> het-woord
wie -> na een voorzetsel en verwijst naar personen
wat -> iets, niets, alles/ superlatief (overtreffende trap), een hele zin
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Oefenzinnen
Lees onderstaande zinnen. Noteer of het onderstreepte woord een aanwijzend voornaamwoord, een vragen voornaamwoord of een betrekkelijk voornaamwoord is.
Dat is het boek dat ik besteld heb.
Hij wilde een einde maken aan dit gezeur.
Weet je al wat je op je verjaardag wilt doen?
Het meisje dat daar loopt, maakt morgen die toets.
Het meisje aan wie ik het vroeg, is er niet meer.
Slide 7 - Slide
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn...
A
die, dat, zus, zo
B
zijn, haar, ons
C
die, dat, wie , wat
D
hij, zij, wij
Slide 8 - Quiz
Hij bracht ons naar dat feest.
Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 9 - Quiz
Benoem het woord 'die'. De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quiz
Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
Benoem het woord 'dat'. Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 12 - Quiz
De jongen ,die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis. Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in
Slide 13 - Quiz
Wat is het betr.vnw in de volgende zin:
Wie rookt leeft erg onverstandig
A
Wie
B
er
C
onverstandig
D
er is geen betr.vnw
Slide 14 - Quiz
Het meisje die hij leuk vindt
A
Het
B
die
C
hij
D
er is geen betr.vnw
Slide 15 - Quiz
De leuke foto die ik heb gemaakt
A
de
B
die
C
heb
D
er is geen betr.vnw
Slide 16 - Quiz
Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betr.vnw
Slide 17 - Quiz
Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 18 - Quiz
De gewonde hond...... ik vond, jankte heel zielig
A
dat
B
die
C
wie
D
wat
Slide 19 - Quiz
De scheidsrechter keurde het laatste doelpunt dat Jur maakte af.