4. Nettokracht

4. Nettokracht
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

4. Nettokracht

Slide 1 - Slide

Eerst dit
Herhalen lesstof vorige week.

Maak: paragraaf 3.2, Test Jezelf.
Hoe: zoveel mogelijk voor jezelf.
Klaar: lees alvast paragraaf 3.3 (Nettokracht) door.
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Dit gaan we leren:
Je kan uitleggen wanneer er evenwichtssituaties ontstaan tussen krachten.

Je kan de nettokracht berekenen die op een voorwerp werkt.

Slide 3 - Slide

Als de zwaartekracht op de gewichtjes 1 N is, dan is de veerkracht...
A
0,5 N
B
1 N
C
1,5 N
D
2 N

Slide 4 - Quiz

Welke kant beweegt het krat op?
A
Naar boven
B
Naar beneden

Slide 5 - Quiz

We weten: als een voorwerp stilstaat, dan zijn de krachten in evenwicht.
Krachten in tegenovergestelde richtingen zijn dan gelijk aan elkaar.

Is één kracht groter dan de ander, dan komt het voorwerp in beweging / wordt het vervormd / etc.

Slide 6 - Slide

Wat is de totale kracht die de doos in beweging brengt?
A
10 N
B
15 N
C
25 N
D
40 N

Slide 7 - Quiz

Een kracht van 25 N werkt op de doos naar rechts.

Precies de andere kant op werkt een kracht van 15 N die beweging tegen.

We zeggen dan dat de nettokracht op de doos 10 N is (naar rechts).

Slide 8 - Slide

Nettokracht = optelsom van alle krachten samen.

Krachten in dezelfde richting versterken elkaar - die tel je op.

Krachten in tegengestelde richting werken elkaar tegen - die haal je van elkaar af.

Slide 9 - Slide

Een rugzak van 1 kg staat op de grond. Wat is de nettokracht op de rugzak?
A
0 N
B
1 N
C
10 N
D
100 N

Slide 10 - Quiz

De rugzak beweegt niet - alle krachten zijn dus in evenwicht.

De zwaartekracht oefent 10 N uit.
Een andere kracht moet dus, in tegengestelde richting, ook 10 N uitoefenen.

Dit heet de normaalkracht.

Slide 11 - Slide

Voor twee krachten in evenwicht, bestaan deze drie voorwaarden:

1. De krachten zijn even groot
2. De krachten hebben een tegengestelde richting
3. De krachten werken langs dezelfde lijn

Slide 12 - Slide

Oefenen
Op een tafel staat een doos met een massa van 2,5 kg.
a. Welke twee krachten werken er op de doos?
b. Hoe groot is de zwaartekracht die werkt op de doos? Gebruik g = 10 N/kg.

Roan maakt een krachtmeter vast aan de bovenkant van de doos. Hij trekt de krachtmeter omhoog totdat hij een kracht van 15 N aangeeft.
c. Staat de doos nog op tafel, of hangt deze er boven?
d. Hoe groot is nu de normaalkracht op de doos?
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Kom je hier zelf uit?

Ga alvast aan de slag met de opdrachten in paragraaf 3.3:
1, 2, 3 en 6.
Kom je er niet uit/weet je het niet zeker?

Blijf meedoen met de uitwerking.

Slide 14 - Slide

Uitwerking
Op een tafel staat een doos met een massa van 2,5 kg.
a. Welke twee krachten werken er op de doos?
De zwaartekracht (naar beneden) en de normaalkracht (naar boven).

b. Hoe groot is de zwaartekracht die werkt op de doos? Gebruik g = 10 N/kg.
F = ?                          F = m * g
m = 2,5 kg              F = 2,5 kg * 10 N/kg
g = 10 N/kg            F = 25 N

Slide 15 - Slide

Uitwerking
Hij trekt de krachtmeter omhoog totdat hij een kracht van 15 N aangeeft.
c. Staat de doos nog op tafel, of hangt deze er boven?
De kracht naar beneden (de zwaartekracht) was 25 N.
De kracht naar boven (spierkracht) is 15 N.
De nettokracht is dus 10 N naar beneden. De doos staat nog op tafel.
d. Hoe groot is nu de normaalkracht op de doos?
De krachten naar boven (normaalkracht + spierkracht) moeten gelijk zijn aan de kracht naar beneden (zwaartekracht), die 25 N is. De spierkracht is 15 N, dus blijft over dat de normaalkracht 10 N is.

Slide 16 - Slide

Verder aan de slag
Maak: paragraaf 3.3, opdrachten 1, 2, 3 en 6.

Klaar? Begin dan vast aan de opdrachten van 3.3 Test Jezelf.


Volgende deel blokuur: herhalen + extra oefenen lastige onderdelen.

Slide 17 - Slide

We zouden nu moeten kunnen...
1. Benoemen welke krachten we aan het werk zien in een situatie
2. Tekenen van een kracht als pijl, met het juiste aangrijpingspunt en schaal
3. Meten van een kracht met een krachtmeter (veerunster)
4. Berekenen van de zwaartekracht op een voorwerp (F = m * g)
5. Berekenen van de nettokracht in een situatie waar meerdere krachten werken

Slide 18 - Slide

Kies wat je gaat oefenen:
Sowieso één van deze:
Rekenen met zwaartekracht = werkblad 1
Krachtenpijlen tekenen en aflezen = werkblad 2
Nettokracht berekenen = werkblad 3

Heb je het tot zover onder de knie?
Dan ga je vast zelfstandig aan de slag met paragraaf 3.4. Lees door en maak de opdrachten vanaf opdracht 1.

Slide 19 - Slide