zelfstandige lesson Up voor 2E tijdens de les/toets 6 février 2023

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).
We verstoren de les niet bewust (bijvoorbeeld propjes gooien of schreeuwen door de klas)

Slide 2 - Slide

Planning et buts
Aan het eind van dit lesuur...
1. Kan je de lichaamsdelen benoemen in het Frans
2. Ken je meer woorden die te maken hebben met gezondheid













Slide 3 - Slide

la santé
A
de arm
B
de sneeuw
C
de gezondheid
D
de plek

Slide 4 - Quiz

fit zijn =
A
être en santé
B
être en forme
C
bon pour la santé
D
avoir faim

Slide 5 - Quiz

Bouger, c'est bien pour la santé. --> wat is een logische volgende zin?
A
Je dors mal.
B
Je suis en forme.
C
J'ai faim.
D
Je suis malade.

Slide 6 - Quiz

C'est mauvais pour la santé.
A
Des frites
B
Des légumes.
C
Des bonbons
D
De la mayonaise.

Slide 7 - Quiz

C'est bon pour la santé
A
des hamburgers
B
des tomates
C
des bonbons

Slide 8 - Quiz

Emmanuel dis:
le fromage, ce n'est pas bon pour la santé. Hij bedoelt
A
Kaas eten is gezond
B
Kaas eten is niet gezond
C
Geen kaas eten is niet gezond

Slide 9 - Quiz

Le corps
La tête
La main
Le bras
La jambe
le pied
Le visage
Le ventre

Slide 10 - Drag question

la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn

Slide 11 - Drag question

Si tu as des problèmes de santé,
tu peux aller ........
A
au supermarché
B
à la pharmacie
C
voir ta mère
D
au lit

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord past hier?

____ fais-tu pour rester en bonne santé?
A
Qui
B
Que
C
Comment
D
Qu'est-ce que

Slide 13 - Quiz

Vertaal: bon pour la santé
A
gezond
B
ongezond

Slide 14 - Quiz

Quels aliments ne sont pas bons pour la santé?
A
les produits laitiers
B
les chips et les sodas
C
les céréales
D
les légumes

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:
'je suis en forme'?
A
fit zijn
B
hij is fit
C
jij bent fit
D
ik ben fit

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Link