D-toets les Verbes - 4Hv

les Verbes - 4HV

de belangrijkste
veel - voorkomende werkwoorden

Regelmatige werkwoorden op -er

Regelmatige werkwoorden op -er
de uitgangen

je parle

tu parles

il parle
nous parlons

vous parlez

ils parlent

trouver

chercher

gagner

aider

demander

habiter

manger

acheter

frapper

tomber

travailler

rester

aimer

rencontrer

commencer

vinden

zoeken

verdienen

helpen

vragen

wonen

eten

kopen

slaan

vallen

werken

blijven

houden van

ontmoeten

beginnen

fermer

écouter

nettoyer

soigner

pleurer

passer

détester

sluiten

luisteren

schoonmaken

verzorgen

huilen

doorbrengen

haten, verafschuwen

Regelmatige werkwoorden op -ir

Regelmatige werkwoorden op -ir
de uitgangen

je finis

tu finis

il finit
nous finissons

vous finissez

      ils finissent

finir

choisir

rougir

réussir

punir

obéir

eindigen

kiezen

rood worden, blozen

slagen

straffen

gehoorzamen

Regelmatige werkwoorden op -re

Regelmatige werkwoorden op -re
de uitgangen

je vends

tu vends

il vend
nous vendons

vous vendez

ils vendent

rendre

répondre

attendre

entendre

vendre

perdre

descendre

teruggeven

antwoorden

wachten

verkopen

verliezen

horen

naar beneden gaan, uitstappen

Wederkerende werkwoorden

wederkerende werkwoorden - de persoonlijke vnw.

je me lave

tu te laves

il / elle / on se lave
nous nous lavons

vous vous lavez

ils / elles se lavent

s' occuper de

s'ennuyer

se débrouiller

s'appeler

s'endormir

se moquer de

zich bezig houden met

zich vervelen

zich redden

heten

inslapen

uitlachen

se laver

se reposer

se lever

se sauver

zich wassen

uitrusten

opstaan

(zich) redden

Werkwoorden met faire

faire 

je fais

tu fais

il fait

on fait

nous faisons

vous faites

ils font

elle fait

elles font

doen / maken

ik doe

jij doet

hij doet

men doet

wij doen

jullie doen / u doet

zij (mnl) doen

zij (vrl) doen

zij doet

faire la vaisselle

faire les courses

faire le ménage

faire des études

faire la lessive

faire du vélo

 afwassen

boodschappen doen

het huishouden doen

studeren

  fietsen 

  wassen

Onregelmatige werkwoorden

dire

vouloir

aller

faire

prendre

être

pouvoir

zeggen

willen

gaan

doen / maken

nemen

zijn

kunnen

vouloir

lire

avoir

voir

avoir besoin de 

savoir

vivre

willen

lezen

zien

hebben

nodig hebben

kennen

leven

venir

rire

mettre

revenir

devoir

il faut

komen

lachen

zetten, leggen, aandoen

terugkomen

moeten

je / men moet

prendre

apprendre

comprendre

nemen

leren 

begrijpen

welke werkwoorden deed je nog fout?