Grammatica les 2.

Werkwoordsvormen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordsvormen

Slide 1 - Slide

Wat weet je over
werkwoorden?

Slide 2 - Mind map

Lesdoel
Aan het einde van de les kunnen we benoemen welk werkwoord in de zin een zelfstandig werkwoord is - en welke het hulpwerkwoord. 
Daarnaast hebben we geoefend met het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde in de zin. 

Slide 3 - Slide

Het zelfstandig werkwoord
Het zelfstandig werkwoord geeft de handeling aan in de zin. 
Jantje heeft een ijsje gegeten. 
De werkwoorden in de zin zijn: heeft gegeten
Het eten geeft een handeling  aan, dat is dus het ZWW. 
Heeft is het hulpwerkwoord. 

Slide 4 - Slide

Welk woord is het ZWW in de volgende zin:
Ik durf het bijna niet te vragen.
A
Durf
B
Bijna niet
C
Vragen
D
Geen

Slide 5 - Quiz

Welke woord is het hulpwerkwoord in de volgende zin:
Ik heb een mooie film gezien.
A
Ik
B
Heb
C
Heb gezien
D
Gezien

Slide 6 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde/naamwoordelijk gezegde  


We weten al dat het WG uit alle werkwoorden in de zin bestaat. 
We weten ook wat het lijdend voorwerp is. Een zin met een WG kan een lijdend voorwerp hebben. 
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoord + een ZN of BN.

Slide 7 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde
Jouw kleren blijven nat. 
PV = blijven
O = Jouw kleren 
NG = blijven nat

Nat  is geen ww en past dus niet in het WG. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Er zijn drie soorten werkwoorden:



1. Zelfstandig werkwoord
2. Hulpwerkwoord 
3. Koppelwerkwoord 
Lees 'Soorten werkwoorden' op blz. 158.  

Slide 10 - Slide

Wat is in deze zin het naamwoordelijk gezegde:
Ik word een professionele duiker.

Slide 11 - Open question

Huiswerk: 
Maak van 4.4 opdracht 1, 2, 3  en 4 

Slide 12 - Slide